Jong & Oud (5e) H5. Het huishouden

Hoofdstuk 5. Het huishouden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5. Het huishouden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hypotheek
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.


Slide 4 - Tekstslide

Hoe werkt een onderpand?

Lukt het niet de rente en aflossing aan de bank te betalen?
                  Dan kan de bank je huis verkopen. 

Het risico is dat de verkoopopbrengst een stuk lager is dan de lening.

Slide 5 - Tekstslide

1

Slide 6 - Video

ConsumentenPrijsIndex (CPI)
Het CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Het is een samengesteld gewogen gemiddelde van een groot aantal gezinnen.
Gewogenindexcijfer=ΣΣwegingsfactoren(wegingsfactorindexcijfer)

Slide 7 - Tekstslide

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 

We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → 
dit is de maatstaf voor inflatie. 
Het CPI geeft aan hoeveel procent de 
kosten van levensonderhoud in een jaar 
hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Berekening CPI
Optelsom (wegingsfactor x indexcijfer)
--------------------------------------------------
wegingsfactoren

oftewel; hoeveel geven we uit aan een product (=wegingsfactor) x prijsstijging 
gedeeld door alle wegingsfactoren

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Reële inkomen (koopkracht)
maar, je mag zeggen: % verandering reële inkomen =
% verandering nominaal inkomen - inflatie %
let op indexcijfers!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 14 - Tekstslide

Het boodschappenmandje van het CBS
Consumentenprijsindexcijfer:
  • een indexcijfer dat de ontwikkeling van de consumentenprijzen weergeeft.  Je rekent het gemiddelde indexcijfer uit, rekeninghoudend met de weging.
  • Stappen
  1. indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
  2. tel alle uitkomsten bij elkaar op
  3. deel door totaal van alle wegingen (meestal 100)
  4. je hebt nu het cpi (consumentenprijsindexcijfer)

Slide 15 - Tekstslide

Op de havo mag het makkelijker:



koopkracht in % = 

de verandering van het nominale inkomen in % - inflatie in %

Slide 16 - Tekstslide

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 17 - Quizvraag

CPI 2016 = 106,7
CPI 2017 = 109,2
Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Lesdoelen
• Je kunt de consumentprijsindex (het CPI) berekenen.
• Je kunt het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen.
• Je kunt de formule NIC x 100 = RIC
                                   PIC                          
   zie ook uitlegvideo slide 29

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Op de havo mag het makkelijker:



koopkracht in % = 

de verandering van het nominale inkomen in % - inflatie in %

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video