grammatica 2.7 2kg

grammatica 2.7 2kg
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

grammatica 2.7 2kg

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
lezen
uitleg woordsoorten
maken opdracht 7 en 8 van 2.7 grammatica


Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden
De, het en een

De en het = bepaalde lidwoorden
Een = onbepaald lidwoord

Slide 3 - Tekstslide

De kinderen zien een grote uil vliegen.
Wat is het lidwoord in deze zin?
A
De kinderen
B
een
C
grote
D
uil

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb de marathon heel snel gerend.
Wat is het lidwoord?
A
ik
B
heb
C
de
D
snel

Slide 5 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren en dingen

Twijfel? de of het

Uitzondering: namen

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
eigenschap van mens, dier en ding etc.

Bijvoorbeeld: rood, slim en kort

Slide 7 - Tekstslide

Het knuffeltje is voor vijf euro verkocht.
Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
A
het en veel
B
knuffeltje en verkocht
C
veel en euro
D
knuffeltje en euro

Slide 8 - Quizvraag

Anne gaat in de vakantie naar Zweden.

Benoem de zelfstandige naamwoorden
A
Anne
B
Anne, vakantie en Zweden
C
vakantie en Anne
D
Anne en Zweden

Slide 9 - Quizvraag

De grappige cabaretier heeft een mooie show gegeven.
Benoem de bijv. naamwoorden
A
grappige en mooie
B
grappige en cabaretier
C
mooie en show
D
show en cabaretier

Slide 10 - Quizvraag

Ik krijg die stomme tv niet aan!

Benoem het bijv. naamwoord
A
ik
B
krijg
C
stomme
D
niet

Slide 11 - Quizvraag

voorzetsels 
voorzetsels -> kast-woorden



Slide 12 - Tekstslide

Ik heb een cadeautje verstopt achter de deur.
Benoem het voorzetsel
A
achter
B
deur
C
een
D
heb

Slide 13 - Quizvraag

In de snoepautomaat zitten veel verschillende soorten snoepjes.
Benoem het voorzetsel
A
de
B
veel
C
soorten
D
in

Slide 14 - Quizvraag

Zou jij de tas even op de grond willen zetten?
A
zou
B
op
C
even
D
zetten

Slide 15 - Quizvraag

voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden: ik, je, u, hij, haar, jullie, ze en hen
psv= persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
bzv= bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Dat is haar nieuwe boekenkast.
Is haar in deze zin een bzv of een psv?
A
bzv
B
psv

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb jou gisteren nog gezien.
Is jou een bzv of een psv?
A
bzv
B
psv

Slide 18 - Quizvraag

Je mag mijn videoland wel gebruiken.
Is mijn een bzv of een psv?
A
bzv
B
psv

Slide 19 - Quizvraag

Zelf aan de slag!
opdracht 7 + 8 van 2.7 grammatica

Klaar? Versterk jezelf of lezen

Slide 20 - Tekstslide