In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
FICTIE
Slide 2 - Tekstslide
Tijdsperspectief
Met tijdsperspectief wordt bedoeld:
hoe de schrijver gebruik maakt van de tijd in een verhaal.
Beschrijft hij vooral wat er vroeger is gebeurd?
Of juist hoe het nu is?
Slide 3 - Tekstslide
Als je je mening over een boek wilt uitleggen, kun je gebruikmaken van verschillende soorten argumenten. Welke hoort er niet bij?
A
Morele argumenten
B
Emotieve argumenten
C
Realistische argumenten
D
Emotionele argumenten
Slide 4 - Quizvraag
Is het verhaal geloofwaardig, komen de personages levensecht over, zijn de gebeurtenissen voorstelbaar?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
stilistisch of esthetisch argument
Slide 5 - Quizvraag
Vind je het verhaal mooi, origineel, slap, of clichématig?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
stilistisch of esthetisch argument
Slide 6 - Quizvraag
Hoe heet het als de verhaalgebeurtenissen vanuit het perspectief van verschillende personages wordt beleefd?
A
Alwetend perspectief
B
Meervoudig perspectief
C
Psychisch perspectief
D
Tijdsperspectief
Slide 7 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met een round character?
Slide 8 - Open vraag
Chronologisch
Niet-chronologisch
Terugverwijzing
Flashback
Vooruitwijzing
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is geen kenmerk van een open einde?
A
het verhaalprobleem is opgelost
B
een aantal zaken blijven onopgelost.
C
Je kunt zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan
D
En ze leefden nog lang en gelukkig
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat is eindrijm?
Slide 12 - Open vraag
gekruist rijm
gepaard rijm
omarmend rijm
gebroken rijm
ABBA
ABCB
ABAB
AABB
Slide 13 - Sleepvraag
Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
Valentijn is fijn
is gelukkig zijn bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm
Slide 14 - Sleepvraag
Een enjambement is...
A
Een onverwachte komische wending aan het einde van het gedicht
B
Een (taal)grap
C
Een punt aan het einde van het gedicht
D
Een zin op een niet natuurlijke manier opbreken.
Slide 15 - Quizvraag
Welke assonantie herken je?
Slide 16 - Open vraag
Noem een voorbeeld van: assonantie
Slide 17 - Open vraag
Beeldspraak is...
A
figuurlijk taalgebruik om een speciale reden
B
beeldend taalgebruik
C
letterlijk taalgebruik met gebruik van beelden
D
taalgebruik met stijlfiguren
Slide 18 - Quizvraag
wat is geen beeldspraak?
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
seckte
Slide 19 - Quizvraag
Bij een personificatie heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
een kenmerk van een persoon geven aan een levenloos ding
11
Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
Differentiëer
Differentiëer
Extra oefening
Extra uitdaging
Instellingen
Bij een personificatie heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...
Quizvraag
11
Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
Differentiëer
Differentiëer
Extra oefening
Extra uitdaging
Instellingen
Bij een personificatie heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...
Quizvraag
D
HUH? watte? weet het niet meer...
Slide 20 - Quizvraag
wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin