9.2 Goed geregeld - 2 tot 3 lessen

9.2 Goed geregeld
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

9.2 Goed geregeld

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Leerdoelen
  • Wat weten jullie nog?
  • Uitleg over 9.2 deel 1
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan uitleggen waarom je lichaam van binnen zo constant mogelijk wil blijven en hoe je lichaam dit doet door middel van regelkringen                     (4 stappen).
  • Je kunt een uitgewerkt voorbeeld geven van een regelkring, bijvoorbeeld van de regeling van je ademhaling.
  • Je kunt uitleggen hoe je lichaam de hoeveelheid glucose in je bloed regelt.

Slide 3 - Tekstslide

Welke stof zit er meer in je bloed nadat je je inspant?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Glucose

Slide 4 - Quizvraag

Weet je nog hoe de ademhaling werkte? Vul de woorden op de juiste plek in.
ademcentrum
CO2-zintuigcellen
in het bloed
ademhalingsspieren

Slide 5 - Sleepvraag

Zorg dat je lichaam afvalstoffen kwijtraakt
Maakt voedsel zo klein dat de voedingsstoffen in het bloed kunnen worden opgenomen
Laat alle organen werken en samenwerken
Neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide af
Vervoert voedingsstoffen, zuurstof en andere stoffen
Verteringsstelsel
Bloedvatenstelsel
Uitscheidingsstelsel
Zenuwstelsel
Ademhalingsstelsel

Slide 6 - Sleepvraag

Hoe heet een boodschapperstof die afgegeven wordt door de hypofyse en die kan binden aan een receptor? Geef de algemene naam, in enkelvoud.

Slide 7 - Open vraag

Wat gebeurt er in je lichaam?
Je lichaam meet voortdurend 
hoeveel stoffen er in je bloed zitten.
Regelkring:
  • Zintuigen meten een bepaalde omstandigheid.
  • Hersenen vergelijken die waarde met de norm.
  • Wijkt het af van de norm? Dan sturen je hersenen via je zenuwstelsel een boodschap naar bepaalde organen.
  • Die organen regelen dat de waarde weer op de norm komt.

Slide 8 - Tekstslide




Kun je dit bijvoorbeeld invullen bij lichaamstemperatuur?
En bij ademhaling?

Slide 9 - Tekstslide

Lichaamsprocessen
Uitscheiding = verwijdering van stoffen waarvan er teveel in het bloed zitten.

Uitscheidingsorganen: longen, lever, nieren en huid.


Slide 10 - Tekstslide

Voor welk proces heeft je lichaam ook alweer glucose nodig?

Slide 11 - Open vraag

Wanneer is de gehalte glucose in je bloed het hoogst?
A
Voordat je gegeten hebt
B
Nadat je gegeten hebt

Slide 12 - Quizvraag

Glucose in je lichaam
Glucose = brandstof voor je lichaam.

De hoeveelheid glucose in je bloed 
wordt geregeld met twee hormonen:
  • insuline
  • glucagon
Deze hormonen worden gemaakt in de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans (groepjes cellen).

Slide 13 - Tekstslide

Hormonen alvleesklier
Insuline: regelt dat cellen glucose opnemen vanuit je bloed, zodat het wordt opgeslagen in je lever en spieren als glycogeen.
  • glycogeen = lange keten van glucose.

Glucagon: regelt dat glycogeen omgezet wordt tot glucose. Vanuit de lever gaat het dan het bloed in, in de spieren wordt het direct gebruikt.

Bloedsuikerspiegel = hoeveelheid glucose in het bloed.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Vul de woorden op de juiste plek in.
glycogeen
daalt
stijgt
glucose
insuline
glucagon
daalt
stijgt

Slide 18 - Sleepvraag

Opdrachten
Basis: 2, 3, 5 t/m 8 en 10
Verdieping: 11 
Extra oefening: 4 en 9

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Planning
  • Filmpje
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg over 9.2 deel 2
  • Opdrachten maken

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Welk orgaan maakt insuline en glucagon aan?
A
Lever
B
Nieren
C
Alvleesklier
D
Spieren

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor soort stoffen zijn glucagon en insuline?
A
Enzymen
B
Afvalstoffen
C
Voedingsstoffen
D
Hormonen

Slide 24 - Quizvraag

Vul de woorden op de juiste plek in.
glycogeen
daalt
stijgt
glucose
insuline
glucagon
daalt
stijgt

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen welke regeling verstoord is bij suikerziekte.

  • Je kunt het verschil uitleggen tussen diabetes type 1 en 2.

  • Je kunt de vier soorten processen van je lever beschrijven.

Slide 27 - Tekstslide

Diabetes/suikerziekte
Bij suikerziekte werkt de regeling van glucose niet goed, doordat de insulinewerking niet goed is. 
  • Cellen nemen niet genoeg glucose op uit het bloed. Hierdoor worden mensen moe.
  • Spieren en lever slaan weinig glucose op -> bloedsuiker te hoog.

Nieren halen glucose uit bloed en dan wordt het uitgeplast.

Slide 28 - Tekstslide

Diabetes/suikerziekte
Twee soorten diabetes:
  • type 1: alvleeskliercellen zijn beschadigd, er wordt te weinig insuline gemaakt.
  • type 2: lichaamscellen zijn ongevoelig voor insuline, werkt niet meer (vaak bij overgewicht).

Slide 29 - Tekstslide

Diabetes/suikerziekte

Slide 30 - Tekstslide

Lever
Lever heeft belangrijke rol in constant houden van je lichaam: zorgt voor opbouw, omzetting, afbraak, opslag en afvoer van stoffen.
 
Aanvoer via twee bloedvaten:
  • leverslagader: vervoert bloed met zuurstof.
  • poortader: bloed met stoffen uit darmen.

Wat voor stoffen zijn dat?

Slide 31 - Tekstslide

Lever
Lever controleert samenstelling van aangevoerde bloed, en maakt stoffen of breekt ze af. Bloed wordt afgevoerd via leverader.

Vier processen:

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven op welke manier de uitscheidingsorganen afvalstoffen uit het bloed verwijderen. 
  • Je kunt de delen van de nieren en urinewegen noemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van een nefron noemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt beschrijven hoe je nieren afvalstoffen uit het bloed filteren.

Slide 34 - Tekstslide

Opdrachten
Basis:  13 t/m 17, 20 t/m 24
Verdieping: 18
Extra oefening: 12 en 19

Slide 35 - Tekstslide

Nieren
Via welk bloedvat worden die afvalstoffen aangevoerd?
Nieren filteren afvalstoffen uit het bloed. 

Slide 36 - Tekstslide

  • Nier bestaat uit nefronen.
  • Nefronen bestaan uit kluwen haarvaten.
  • Haarvaten werken als filter.

Filtratie = bloedplasma wordt door wand van haarvaten geduwd door hoge bloeddruk.

Slide 37 - Tekstslide

Uitgeperste bloedplasma = water, zouten, glucose en afvalstoffen = voorurine.

Voorurine komt in nierkanaaltje, waar sommige stoffen nog terug kunnen: resorptie

Resorptie = opnemen van stoffen in bloed:

glucose
en deel van zouten.
+
99% van water gaat ook terug in 
het bloed, door osmose / diffusie.

Slide 38 - Tekstslide

Gezuiverd bloed gaat terug via nierader.

Afvalstoffen + overtollig water = urine

Dit gaat via een verzamelbuisje in niermerg naar het nierbekken. Dan stroomt het via de urineleider naar de blaas.

Via urinebuis gaat urine je lichaam uit (ong. 1.5 L per dag).

Slide 39 - Tekstslide