Toptaal A0A1 29 juni

• NT2
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Wat gaan we vandaag doen? 

 

- kleuren

- oefenen woorden thema 2, 2 

- persoonlijke voornaamwoorden oefenen 

- meervoud

- Thema LINK 2,3

Welke kleur is dit:

1. rood
2. roze
3. rod
4. ros

Deze kleur is:

1. lichtblauw
2. lichtgroen
3. donkerblauw
4. donkergroen

Welke kleur is dit?

1. donkergroen
2. donker
3. donkerblauw
4. donkergrijs

Deze sinaasappel is:

1. oranje
2. geel
3. paars
4. wit

Deze aardbei is

1. rood
2. oranje
3. paars
4. roze

Deze ring is van

Deze kat is

Hoe noem je deze kleur?

De wolken zijn:

Deze kleur noem je:

Deze ketting is:

Deze vogel is

De woorden van thema 2, deel 2

Eten kopen op de markt

………….., hier is uw rekening.

1. De beurt
2. Alstublieft
3. De kilo
4. Het gewicht

Meneer en ………………….., hoort u bij elkaar?

1. het gewicht
2. bijvoorbeeld
3. zeggen
4. mevrouw

Wie is er aan …………………..?

1. de aardappel
2. de beurt
3. de kilo
4. u

Ik wil ………………… een pond jonge kaas.

1. iets
2. op
3. gram
4. graag

Mag het …………………. meer zijn?

1. iets
2. mevrouw
3. dank u
4. beurt

Hier zijn uw boodschappen.
Fijn, ……………..!

1. Alstublieft
2. de verkoper
3. dank u
4. bijvoorbeeld

500 gram is hetzelfde als een ………..

Hoeveel ……………….. heb je betaald voor de bananen?

Wat ………………… de verkoper?
(zeggen)

100 gram is hetzelfde als een ……………….

Wie kookt het ………………… vandaag?

Persoonlijke voornaamwoorden

Even herhalen......

Ik heb een fiets                    De fiets is van ……………...

Jij hebt een fiets                 De fiets is van ...…...………..

U hebt een fiets                  De fiets is van ………………..

Mateusz heeft een fiets    De fiets is van ....................

Linda heeft een fiets          De fiets is van ....................

Wij hebben een fiets          De fiets is van ....................

Jullie hebben een fiets      De fiets is van ....................

Zij hebben een fiets            De fiets is van ....................

Ik heb een fiets                   De fiets is van mij

Jij hebt een fiets                 De fiets is van jou

U hebt een fiets                  De fiets is van u

Mateusz heeft een fiets    De fiets is van hem 

Linda heeft een fiets          De fiets is van haar 

Wij hebben een fiets          De fiets is van ons 

Jullie hebben een fiets      De fiets is van jullie 

Zij hebben een fiets            De fiets is van hen

Johan heeft een mooi huis.
Het mooie huis is van ……………..

Barbara en ik hebben samen een winkel. De winkel is van ………...

De mensen die naast ons wonen hebben een hond. De hond is van ……………….

Maria heeft een schilderij.
Het schilderij is van ………......

Jij en jouw vrienden hebben een appeltaart. De appeltaart is van .……...………..

Ik heb 3 kinderen.
De kinderen zijn van …………….

Nog wat meervoudsregels...

Meestal maak je meervoud door -en achter een woord te zetten

De stoel    - de stoelen

Maar... let op!

Het oog    - de ogen

de fles       - de flessen

de prijs     - de prijzen

de brief    - de brieven

Woorden die op -en, -el, -en, -em eindigen,

krijgen een "s" aan het einde

de puber      - de pubers

het laken      - de lakens

de bezem    - de bezems

de lepel        - de lepels

Nieuwe regel:

Woorden die eindigen op a, o, u, i of y krijgen een 's in het meervoud

de oma           - de oma's

de auto           - de auto's

het menu       - de menu's

de taxi             - de taxi's

de pony          - pony's

het meervoud van paraplu

het meervoud van bloem

het meervoud van man

Het meervoud van diploma

het meervoud van muur

het meervoud van dief

Het meervoud van roos

Het meervoud van beker

het meervoud van bodem