Inleiding MK H7, deel 1+2

Inleiding MK H7, deel 1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Inleiding MK H7, deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij de les: infectieziekten
Graag telefoons in de tas (heb je niet nodig)
Tassen op de grond (ongezellig)
Naambordje neerzetten (handig voor mij ;-) )



                         Boek: Inleiding medische kennis, H7: Infectieziekten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen les infectieziekten
Aan het einde van dit hoofdstuk weet je:

  • het verschil tussen een infectie en ontsteking, 
  • het verschil tussen verschillende ziekteverwekkers,
  • de Latijnse namen van verschillende ziekten,
  • welke ziekteverwekker een ziekte veroorzaakt en
  • waar je deze ziekte mee behandeld.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil?
Schrijf voor jezelf op wat het verschil is tussen een ontsteking en een infectie. Zoek het antwoord op in je boek, dus niet op internet.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil?
Ontsteking:
  •  Reactie van het lichaam op een willekeurige schadelijke prikkel

Infectie:
  • Een schadelijke prikkel ontstaan uit ziekteverwekkers (antigenen)

Slide 5 - Tekstslide

Ontsteking
Calor: Warmte

Rubor: Roodheid

Tumor: Zwelling

Dolor: Pijn

Functio laesa: Beschadigde functie

Slide 6 - Tekstslide

Infectie
Als de ontsteking veroorzaakt wordt door ziekteverwekkers noem je de ontsteking een infectie!

  • Bacteriën
  • Virussen             
  • Schimmels                        INFECTIE             
  • Wormen
  • Protozoën

Slide 7 - Tekstslide

Belangrijk
Welke ziekteverwekker veroorzaakt de infectieziekte?


Behandeling is gericht op de ziekteverwekker!

Slide 8 - Tekstslide

Bacteriën
Lees hoofdstuk 7.2.1 door tot Cystitis

Slide 9 - Tekstslide

Bacteriën
Eigenschappen:

  • Eencellig
  • Verschillende vormen
  • "Goede en slechte" bacterien

Slide 10 - Tekstslide


Nuttige bacteriën
=
Commensalen

Hebben we nodig, maar als ze op plekken komen waar ze niet horen -> ontsteking


Schadelijke bacteriën
=
Pathogenen 

Als een pathogene bactierie in ons lichaam komt -> besmetting/infectie

Pathogeen = ?
Bacteriën

Slide 11 - Tekstslide

Hoe verloopt een infectie?
(schrijf voor jezelf op)
  1. Besmetting   (wat gebeurt er?)                                     
  2. Incubatietijd (wat is dat)
  3. Ontsteking
  4. Infectie
  5. Ziekteverschijnselen bacteriële infectie (benoem de ontstekingsverschijnselen)
  6. Koorts (waarom krijg je koorts?)
  7. Leucocytose (wat is dat?)




Slide 12 - Tekstslide

Hoe verloopt een infectie?
  1. Besmetting -> ziekte verwekker dringt lichaam binnen of op
  2. Incubatietijd -> Tijd tussen besmetting en ziek worden
  3. Ontsteking -> Ontstaat als de bacteriën agressief zijn of in aantal flink gegroeid
  4. Infectie -> Ontstaat als de bacteriën agressief zijn of in aantal flink gegroeid
  5. Ziekteverschijnselen bacteriële infectie -> pijn, zwelling, roodheid, warmte, gestoorde functie
  6. Koorts -> hoger dan ...?... graden, ziekteverwekkers houden niet van hoge temperatuur
  7. Leucocytose -> toegenomen hoeveelheid leukocyten in het bloed (waarom ook alweer?)

Slide 13 - Tekstslide

Infiltraat is een ophoping van leukocyten 
en bacteriën

                        Abces is een holte gevuld met pus

Sepsis (bloedvergiftiging): als bacteriën in de bloedbaan komen en daar vermenigvuldigen -> levensgevaarlijk

Slide 14 - Tekstslide

Even herhalen
quizvragen
5

Slide 15 - Tekstslide

Waar behandelen we een
virusinfectie mee?
A
Antibiotica
B
Symptomatisch
C
Zalf
D
Anti-schimmel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de meest voorkomende worminfectie?
A
Lintworm
B
Bacterie
C
Aarsmade

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een commensale schimmel?
A
Een schimmelinfectie van schimmels die je al hebt op je lichaam
B
Een schimmelinfectie die je van buitenaf krijgt.

Slide 18 - Quizvraag

Er belt een patient met opgezette lymfeklieren. Hoe komt dat?
A
Dit kan niet, er komen alleen lymfocyten in het bloed voor
B
Door een virusinfectie neemt de aanmaak van lymfocyten toe

Slide 19 - Quizvraag

Een patiënte vraagt je of je immuniteit opbouwt bij het doormaken van een virus. Wat antwoord je?
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat gebeurt alleen bij bacteriële infectie
C
Dat hoeft niet, dat hangt van het virus af

Slide 20 - Quizvraag

Blaasontsteking
  1. Cystitis
  2.  Bacterie
  3. Antibiotica

  • Vaak commensalen darmbacteriën (E.coli),                             komt vaker voor bij vrouwen
  • Complicatie: Nierbekkenontsteking (pyelonefritis)

Slide 21 - Tekstslide

Verkoudheid
  1. -----
  2.  Virus
  3. Adviezen

  • Veel soorten virussen
  • Wordt soms verward met "griep"

Slide 22 - Tekstslide

Wondroos
  1. Erysipelas
  2. Bacterie
  3. Antibiotica


  • Vaak via een wondje

Slide 23 - Tekstslide

Gordelroos
  1. --------
  2. Virus
  3.  Anti-viraal middel /adviezen


  • Door herpes zoster
  • Pijnlijk, komt soms op latere leeftijd terug van waterpokken

Slide 24 - Tekstslide

AIDS
  1. -------
  2. Virus
  3. Anti-virale middelen 


  • Aandoening van het afweersysteem

Slide 25 - Tekstslide

Nierbekkenontsteking
  1. Pyelonefritis
  2. Bacterie
  3. Antibiotica 


  • Complicatie van cystitis (blaasontsteking)
  • Urine stroomt terug van de blaas naar de nieren

Slide 26 - Tekstslide