Welke twee steunweefsels zijn het belangrijkste voor het bieden van steun?
A
Bindweefsel en beenweefsel
B
Bindweefsel en kraakbeenweefsel
C
Kraakbeenweefsel en beenweefsel
Slide 20 - Quizvraag
BINDWEEFSEL
Slide 21 - Tekstslide
FUNCTIES BINDWEEFSEL
Binden en steunen
Maken bloedcellen (in reticulaire bindweefsel in rode beenmerg en lymfoide weefsel)
Opslaan vet (in onderhuid)
Slide 22 - Tekstslide
BINDWEEFSELVEZELS
Collagene vezels (stevigheid)
Elastische vezels (elasticiteit)
Reticulaire vezels (vormen netwerken)
Slide 23 - Tekstslide
SOORTEN BINDWEEFSEL
Vast (veel collagenen)
Dicht (netwerk van elastinen en collagenen)
Losmazig (netwerk van elastinen en reticulinen)
Slide 24 - Tekstslide
Waar vinden we een dicht netwerk van collagenen en elastinen?
A
In de lederhuid
B
In de onderhuid
C
In de opperhuid
Slide 25 - Quizvraag
KRAAKBEENWEEFSEL
Heeft weinig/geen bloedvaten en geneest daarom moeilijk
Slide 26 - Tekstslide
Wat is een kenmerk voor de tussenstof van kraakbeenweefsel?
A
De tussenstof is hard
B
De tussenstof is veerkrachtig
Slide 27 - Quizvraag
SOORTEN KRAAKBEEN
Glasachtig = hyaliene
Elastisch
Vezelig
Slide 28 - Tekstslide
PLAATSEN GLASACHTIG KRAAKBEEN
Gewrichtsoppervlakken beenderen
Tussen borstbeen en ribben
Als ringen bij de luchtwegen
Slide 29 - Tekstslide
PLAATSEN ELASTISCH KRAAKBEEN
Strottenhoofd
Neusvleugels
Oorschelpen
Slide 30 - Tekstslide
PLAATSEN VEZELIG KRAAKBEEN
Tussenwervelschijven
Symfyse = schaamvoeg = verbinding tussen de 2 schaambeenderen
Knieschijf = meniscus (wordt bedekt door kraakbeen)
Slide 31 - Tekstslide
BEENWEEFSEL/BOTWEEFSEL
Harde tussenstof
In de tussenstof zitten:
Kalkzouten (minerale zouten)
Collagenen
Eiwitten
Slide 32 - Tekstslide
Wat zorgt voor de hardheid van beenweefsel/botweefsel?
A
De collagenen
B
De eiwitten
C
De kalkzouten
Slide 33 - Quizvraag
BOTTEN
Bouw:
Spongieus been (sponsachtig)
Compact been (buitenzijde bot)
Periost = beenvlies (om het bot)
Slide 34 - Tekstslide
PLAATSEN SPONGIEUS BEEN
In platte en onregelmatige beenderen
Gewrichtsuiteinden pijpbeenderen = epifysen
Rode beenmerg
Slide 35 - Tekstslide
PERIOST (BEENVLIES)
Uit de binnenste laag ontstaan beencellen = osteoblasten
die bot/been maken
Slide 36 - Tekstslide
SPIERWEEFSEL
Opgebouwd uit spiercellen die samen kunnen trekken
Contractie = samentrekking
Door een zenuwprikkel = spierinnervatie
Spiervezels = myofibrillen
Slide 37 - Tekstslide
SOORTEN SPIERWEEFSEL
Glad
Dwarsgestreept
Hartspierweefsel
Slide 38 - Tekstslide
Hoe trekt glad spierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en gelijkmatig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, langzaam en gelijkmatig
Slide 39 - Quizvraag
Hoe trekt dwarsgestreept spierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en krachtig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, snel en krachtig
Slide 40 - Quizvraag
Hoe trekt hartspierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en gelijkmatig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, snel en krachtig
Slide 41 - Quizvraag
ZENUWWEEFSEL
Opgebouwd uit zenuwcellen = neuronen
Neuronen nemen prikkels op en geven die prikkels door
Slide 42 - Tekstslide
BOUW NEURON
Cellichaam
Celkern
Uitlopers = neurofibrillen = zenuwvezels
Slide 43 - Tekstslide
NEUROFIBRILLEN
Dendrieten(veel en kort)
nemen prikkel op en geven deze aan het cellichaam
Neurieten(1 lange)
brengen prikkel van cellichaam naar volgende zenuwcel
Slide 44 - Tekstslide
SYNAPS
Plaats waar de prikkel overgaat op de volgende zenuwcel
MOTORISCHE EINDPLAATJE
Plaats waar de prikkel overgaat op een spier/klier (= einde van de laatste neuriet)
Hier komt acetylcholine bij vrij
Slide 45 - Tekstslide
SOORTEN ZENUWEN
Motorische zenuwen = bundels neurieten die prikkels van het centrale zenuwstelsel naar de periferie (omgeving) brengen
Sensibele/sensorische zenuwen = gevoelszenuwen/zintuiglijke zenuwen = bundels dendrieten die prikkels uit de periferie opnemen en naar het centrale zenuwstelsel brengen