LUISTEREN EN KIJKEN HOOFDSTUK 2 SAMENVATTING


SAMENVATTING
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
SAMENVATTING
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les


SAMENVATTING
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
SAMENVATTING

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Periodeplanning
  • Bespreken resultaten 2.3
  • Herhalen theorie hoofdstuk 2
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Slide 3 - Tekstslide


DOEL
AAN HET EINDE VAN DE LES:

  • BEGRIJP JE DE BELANGRIJKSTE AANWIJZINGEN UIT EEN DEMONSTRATIE OF INSTRUCTIE
  • BEGRIJP JE INFORMATIEVE KIJK-/LUISTERTEKSTEN EN KUN JE OPVATTINGEN EN BEDOELINGEN UIT TAAL- EN BEELDGEBRUIK AFLEIDEN
  • HERKEN JE DE STANDPUNTEN EN ARGUMENTEN IN EEN BETOGENDE KIJK-/LUISTERTEKST EN KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN
       DOEL

Slide 4 - Tekstslide

THEORIE 2.1

Slide 5 - Tekstslide

Theorie
Informatieve teksten kunnen twee doelen hebben:
  • uiteenzettend: de informatie wordt op een neutrale toon gegeven, bijvoorbeeld nieuwsberichten
  • beschouwend: de luisteraar wordt vanuit verschillende kanten geïnformeerd, zodat hij zich een mening kan vormen, bijvoorbeeld documentaires en reportages
Als kijker/luisteraar moet je de tekst niet alleen begrijpen, maar je moet ook een oordeel vellen over de bedoeling en gevoelens van spreker(s).
Ook moet je je afvragen of de informatie actueel en betrouwbaar is.
INFORMATIEVE TEKSTEN 2.1

Slide 6 - Tekstslide

VOORBEELD

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

TWEE VRAGEN

Slide 9 - Tekstslide


Uiteenzettende informatieve
teksten: de informatie
wordt op neutrale (= niet partijdige) toon gegeven.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 10 - Quizvraag

Voorbeelden van informatieve teksten zijn:
A
het journaal, reclamefilmpjes en series
B
Netflix, YouTube, TikTok en Instagram
C
speelfilms, documentaires en filmpjes van influencers
D
nieuwsberichten, documentaires en reportages

Slide 11 - Quizvraag

THEORIE 2.2

Slide 12 - Tekstslide

Theorie
 Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
  • in de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd
  • de instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen
  • de aanwijzingen zijn concrete stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren
Let ook op:

Signaalwoorden, geven de volgorde aan hoe de instructie uitgevoerd moet worden.
Werkwoorden geven aan wat je precies moet doen. 
In de praktijk kun je uitleg krijgen aan de hand van een demonstratie.
Instructieve teksten 2.2

Slide 13 - Tekstslide

VOORBEELD

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

TWEE VRAGEN

Slide 16 - Tekstslide

In een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen, daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van signaalwoorden en werkwoorden.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 17 - Quizvraag

Beknopt samenvatten van een instructie of demonstratie doe je zo:
A
Schrijf een inleiding, middenstuk en slot en sluit af met een handtekening
B
Noteer de mening en de verschillende argumenten
C
Noteer onderwerp en doel en de verschillende stappen in de instructie
D
Beoordeel of alle kanten aan bod zijn gekomen en of de informatie actueel en betrouwbaar is

Slide 18 - Quizvraag

THEORIE 2.3

Slide 19 - Tekstslide

Theorie
In een betoog, debat of discussie is er iemand die met gebruik van argumenten anderen probeert te overtuigen van zijn standpunt.

Standpunten worden vaak ingeleid met zinnetjes als:
  • ik vind… - volgens mij… - ik denk dat… - het is mijn overtuiging… - mijn conclusie is…
Er zijn zowel objectieve als subjectieve argumenten die gebruikt worden om het standpunt te verdedigen.
Drogredenen kunnen ook voorkomen. Dit zijn onjuiste argumenten of redeneringen. Voorbeelden zijn verkeerde vergelijking of persoonlijke aanval.
BETOGENDE TEKSTEN 2.3

Slide 20 - Tekstslide

Theorie
Generalisatie
Een algemene regel vaststellen op basis van te weinig gegevens.
In Spanje hebben de mensen het niet slecht, want daar schijnt immers altijd de zon.

Onjuist beroep op autoriteit
Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit die onbetrouwbaar is, dat zegt.
Ik vind dat we geen Olympische Spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook. 

Verkeerde vergelijking
Er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
 Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet.

Persoonlijke aanval
De persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.
Voorbeeld: die achterlijke werkgevers profiteren alleen maar van hun stagiaires.
VOORBEELDEN DROGREDENEN:
bladzijde 210

Slide 21 - Tekstslide

VOORBEELD

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

VIJF VRAGEN

Slide 24 - Tekstslide


Nederlands is het leukste schoolvak.
A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 25 - Quizvraag


Wijn is gezond. Dat
zegt de barman ook.
A
Generalisatie
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking

Slide 26 - Quizvraag


Hij is trouwens de beste barman van Nederland.
A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 27 - Quizvraag

Hij heeft vorig jaar drie prijzen gewonnen.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 28 - Quizvraag

Hippopotomonstrosesquippedaliofobie is een fobie (angst) voor lange woorden zoals het woord van de fobie zelf.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 29 - Quizvraag

11 maart TOETS L&K H2
Ter voorbereiding:
  • Maak alle reguliere opdrachten;
  • Leer de theorie van de verschillende paragrafen;
  • Leren blz. 208, 209,  210;
  • Maak de oefentoets;
  • Maak eventueel extra opdrachten.
Huiswerk

Slide 30 - Tekstslide