Hoe maak je de verleden tijd?
wohnen
1 Pak de stam: wohn
2 Welke persoon heb je nodig? ich/du/er/sie/es/wir/ihr sie/Sie
3 In de verleden tijd zijn de uitgangen van ich en er,sie,es hetzelfde
4 In de verleden tijd zijn de uitgangen van wir en sie,Sie hetzelfde