H27 Persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd
H28 Voltooid en onvoltooid deelwoord
H29 Onregelmatige en Engelse werkwoorden
H12, 13, 14, 43, 44
Fictie
H8, 9, 23, 24, 38, 39
Slide 7 - Tekstslide
De lessen taalverzorging
Slide 8 - Tekstslide
De lessen fictie
Slide 9 - Tekstslide
Lesdoelen
Je leert je oordeel over een verhaal te geven en te onderbouwen.
Slide 10 - Tekstslide
Herhaling vorige les
Wat is een thema?
Slide 11 - Tekstslide
Thema van een verhaal
Een thema is de kortst mogelijke samenvatting van een verhaal:
Een sprookje thema : een wijze les
Eerlijk en eenvoud is belangrijk.
Harry Potter thema: de strijd tussen goed en kwaad
Harry Potter moet Voldemort bestrijden.
Slide 12 - Tekstslide
Meerdere thema's
Een verhaal kan meerdere thema’s hebben, maar er is er altijd 1 die de overhand neemt. Dat het belangrijkste is:
Bijvoorbeeld 'Een weeffout in onze sterren' - John Green.
Twee tieners die verliefd op elkaar worden, maar ook ernstig ziek zijn.
Thema: vriendschap, ziekte en dood.
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk nakijken
H38 opdr. 8 t/m 14
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les
Noteer in je agenda:
Maken H39 opdr. 1, 2 en 5 t/m 10
Slide 15 - Tekstslide
Fictie 39: Een verhaal beoordelen
Doel: Je leert je oordeel over een verhaal te geven en te onderbouwen.
Slide 16 - Tekstslide
Oordeel
Een oordeel over een boek bestaat uit twee elementen:
de mening (Ik vond dit een interessant boek)
de argumenten (De personages waren erg geloofwaardig en het verhaal zat goed in elkaar)
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Beoordelingswoorden
Om een oordeel te kunnen
geven maak je gebruik van
beoordelingswoorden.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Waar of niet waar? Een oordeel bestaat uit (1) de mening en (2) beoordelingswoorden.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Antwoord
Een oordeel wordt gevormd door:
1. een mening (met beoordelingswoorden)
2. een argument
Slide 22 - Tekstslide
Wat zijn beoordelingwoorden?
A
woorden waarmee je iets kunt zeggen
B
woorden die de verhaalsoort aangeven
C
woorden waarmee je je mening kunt geven
D
woorden die tegengesteld zijn aan elkaar
Slide 23 - Quizvraag
kenmerken waarop je een verhaal kunt beoordelen
opbouw
lengte van de zinnen
gebeurtenissen
genre
aantal bladzijdes
personen
fictie of non-fictie
taalgebruik
Slide 24 - Sleepvraag
Denk eens na over jouw oordeel over het boek dat je nu aan het lezen bent. Formuleer je oordeel en geef tenminste 2 argumenten. Gebruik daarbij de kenmerken en de beoordelingswoorden die je vandaag hebt geleerd.
Slide 25 - Open vraag
Aan de slag
Kies wat je gaat doen:
Doe het bordspel werkwoordspelling in een groepje van vier
Ga lezen
Ga aan de slag met je PO
Maak je huiswerk
Oefen de werkwoordspelling, er ligt een opdracht op de tafel