drinken Ik drink jij/je/u drinkt hij/zij/het drinkt wij drinken jullie drinken zij drinken
Slide 4 - Open vraag
Hoe doe ik dit?
hele werkwoord stam (ik vorm) dan kijk ik naar de persoon/ding - wie /wat + stam?
Slide 5 - Open vraag
Ik ........ (lachen) om die grap. Jij ..... om die grap. Hij ...... om die grap wij ........ om die grap. jullie ....... om die grap zij ....... om die grap.
Slide 6 - Open vraag
Wij ......... (verzenden) de foto's. De vrouw ............. (verzenden) de foto's.
Slide 7 - Open vraag
De koning ........(zwaaien) naar de mensen. De mensen .........(zwaaien) naar de koning.
Slide 8 - Open vraag
Het Nederlandse elftal ........ (spelen) vrijdag. De teams ..............(spelen) vrijdag.
Slide 9 - Open vraag
Jij ...... (vragen) de weg aan je collega. Jullie ........... (vragen) de weg aan je collega.
Slide 10 - Open vraag
De vrouw ............. (rusten) uit van de wandeling. De mensen ................ (rusten) uit van de wandeling.
Slide 11 - Open vraag
Ik ...... (lachen) de hele dag. Mijn collega ............. (lachen) de hele dag.