In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
De allerlaatste les EXAMENVOORBEREIDING
SPELLING, INTERPUNCTIE EN GRAMMATICA
VALKUILEN
HERHALING:
ARGUMENTATIESCHEMA'S EN -STRUCTUREN
DROGREDENEN
BETROUWBAARHEID ARGUMENTATIE
Slide 1 - Tekstslide
SPELLING, GRAMMATICA EN INTERPUNCTIE
MAAK JE EIGEN FOUTEN TOP 3, (5 OF 10)
NEEM JE WOORDENBOEK MEE
voorbeeld
1. WERKWOORDSPELLING PV OF GEEN PV
2. GRAMMATICA VERWIJSWOORDEN dat of wat
3. MEDIA = MEERVOUD
Slide 2 - Tekstslide
VALKUILEN
1. ORIËNTATIE (TITEL, INLEIDING EN SLOT)
2. VRAGEN OVERSLAAN
3. OPPERVLAKKIG LEZEN
4. TE SNEL TEVREDEN
5. AANWIJZING BIJ SAMENVATTING NEGEREN
5. GEEN VOLLEDIGE ZIN
Slide 3 - Tekstslide
Herhalen: argumentatieschema's...
Slide 4 - Tekstslide
een redenering is
A
standpunt en argumenten samen
B
de argumenten die het standpunt ondersteunen
C
een reden
D
een foute argumentatie
Slide 5 - Quizvraag
Het alcoholprobleem is zo ernstig dat men zich op allerlei niveaus zorgen maakt. Alcohol is namelijk een erg schadelijk genotmiddel
..
A
Redenering op basis van kenmerk
B
Redenering op basis van vergelijking
C
Redenering op basis van een voorbeeld
D
Redenering op basis van voor-/nadeel
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noemen we een subjectieve tekst met een standpunt en argumenten?
A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing
Slide 7 - Quizvraag
In die kleine cafés wordt minder buitensporig gedronken dan hier. In kleine dorpen wordt buitensporig gedrag ook gecorrigeerd.
A
Redenering op basis van kenmerk
B
Redenering op basis van autoriteit
C
Redenering op basis van vergelijking
D
Redenering op basis van voorbeelden
Slide 8 - Quizvraag
Als je alcohol drinkt, kun je goed oud worden en lang plezier hebben. Kijk maar naar mijn opa: hij is 82 en die ouwe is nog heel kras en drinkt elke dag een halve liter jenever.
A
Redenering op basis van kenmerk
B
Redenering op basis van oorzaak-gevolg
C
Redenering op basis van vergelijking
D
Een redenering op basis van een voorbeeld
Slide 9 - Quizvraag
Laat je bij je antwoorden niet leiden door je eigen mening.
In een tekst kan immers een andere mening dan de jouwe worden besproken.
Slide 10 - Tekstslide
DROGREDENEN
Slide 11 - Tekstslide
Drogredenen
Op het moment dat een argumentatie onjuist is, ontstaat er een drogredenering: een redenering die misschien wel plausibel is, maar niet klopt.
Een wolf in schaapskleren dus.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een drogreden?
A
redenering met droge feiten
B
tegenargumenten
C
een redenering die niet klopt, maar wel waarschijnlijk lijkt
D
een argument om je standpunt te onderbouwen
Slide 13 - Quizvraag
Over welke drogredenen hebben wij het hier?
Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek
A
ontduiken van bewijslast
B
cirkelredenering
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
verkeerde vergelijking
Slide 14 - Quizvraag
Mevrouw Van Kammer kan echt niet op de maat dansen, want witte mensen hebben geen ritmegevoel. Welke drogredenering is hier gebruikt?
A
Persoonlijke aanval
B
Vals dilemma
C
Overhaaste generalisatie
D
Onjuist kenmerk/eigenschap
Slide 15 - Quizvraag
Drogredenen Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Verkeerde oorzaak-gevolg-redenatie
D
Ontduiken bewijslast
Slide 16 - Quizvraag
Welke soorten argumenten kun je onderscheiden?
A
Feitelijke & Wenselijke argumenten
B
Standpunten en drogredenen
C
Wenselijke &
Waarderende argumenten
D
Feitelijke & Waarderende argumenten
Slide 17 - Quizvraag
Drogredenen: Belgen zijn slimmer dan Nederlanders. De winnaar van het Groot Dictee is immers meestal een Belg.
A
Overhaaste generalisatie
B
Oorzaak-gevolg
C
Verkeerde vergelijking
D
Cirkelredenering
Slide 18 - Quizvraag
Het is een goede beslissing geweest de scholen weer te openen. Onderwijs is belangrijk voor het welzijn, de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen en jongeren.
Is dit een drogreden of een redenering op basis van ...
A
kenmerken
B
oorzaak-gevolg
C
vergelijking
D
drogreden
Slide 19 - Quizvraag
Ben je goed voorbereid op argumentatie- en drogredeneringsvragen?
A
ja, heel goed voorbereid
B
ja, een beetje voorbereid
C
nee, nauwelijks voorbereid
D
nee, nog helemaal niet voorbereid
Slide 20 - Quizvraag
Waar heb jij het meeste moeite mee bij het examen Nederlands?
A
De hoofdgedachte of het onderwerp vinden
B
Samenvatten
C
Argumenten of drogredenen
D
Nauwkeurig genoeg lezen
Slide 21 - Quizvraag
Betrouwbaarheid
Slide 22 - Tekstslide
Aanvaardbaar
Als je de tekst op betrouwbaarheid moet beoordelen kijk je naar de expertise van de schrijver
de bron
Slide 23 - Tekstslide
Criteria voor aanvaardbaarheid van argumentatie
t
Slide 24 - Tekstslide
Welke hoort NIET in het rijtje thuis? Als je een betoog op aanvaardbaarheid wilt controleren, let je op....