grammatica h4, h5 en h6 - 1b

grammatica h4, h5 en h6 - 1b
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

grammatica h4, h5 en h6 - 1b

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
1. Herhalen lesstof
2. Bespreken oefentoets
3. Extra uitleg/leren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen:
  • persoonsvorm
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • naamwoordelijk gezegde
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling
Woordsoorten:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
  • aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
  • Voorzetsel
  • Bijwoord

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Makkelijk zinnen ontleden
1. Bepaal P.V.
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Onderwerp
4. Bepaal of iemand iets DOET of IS > WG of NG
Er zit maar 1 soort gezegde in de zin!!
5. Heb je te maken met een NG dan is er NOOIT een LV

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
  • Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
  • Alle werkwoorden zijn aparte zinsdelen.
  • Alles wat je voor de persoonsvorm kan zetten is een zinsdeel.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basisregel gezegde

Een zin heeft altijd een gezegde!

Een naamwoordelijk gezegde 
of
Een werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
  • Werkwoordelijk gezegde > wat iemand doet
  • Naamwoordelijk gezegde > wat iemand is of wordt

>Mijn zus belt de dokter
>Mijn zus is de dokter 

* in een zin met een naamwoordelijk gezegde staat NOOIT een lijdend voorwerp!

Slide 7 - Tekstslide

min. 16-26
Voorkennis ophalen, beurten geven
Geen vingers
30 sec tijd geven
Maken 5 min.

Zelfstandig-, hulp- of koppel werkwoorden
  • Het werkwoordelijk gezegde (WG) bevat altijd één werkwoord met een duidelijke betekenis, het zelfstandig werkwoord (zww).  Een KWW komt dus alleen voor bij een WG

  • Een hulpwerkwoord (hww) helpt om het gezegde te maken in een zin met meer dan één werkwoord. Als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat NOOIT een hulpwerkwoord. Je kunt het hulpwerkwoord 'weglaten'.

  • Een koppelwerkwoord (kww) koppelt een woordgroep met een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord aan het onderwerp. De koppelwerkwoorden zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen.  VB: Mijn broer werd (kww) misselijk (bn), Timon is(kww) clubkampioen (zn). Een KWW komt dus alleen voor bij een NG

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling
hoe? hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Wanneer?

Ook deze woorden als vraagwoord zijn de bijwoordelijke bepaling in de zin.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.

- In een zin kunnen ook geen bijwoordelijke bepalingen staan. 

- Woorden als niet, nooit, geen, misschien, soms enz. zijn altijd bijwoordelijke bepaling.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. 
Alles wat je aan het eind overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzend voornaamwoord 

deze, die, dit, dat, zo'n, zulk(e),
dergelijk(e), zelf, dezelfde, 
hetzelfde

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke en wat voor (een)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een), ene, menigeen, wat, het
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.

Een voorzetsel herkennen.

Scheidbare werkwoorden -> geen voorzetsel.

voorzetseluitdrukking

Een voorzetsel achter het zelfstandig naamwoord.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoord

Een bijwoord is niet hetzelfde als bijwoordelijke bepaling!!


Bijwoord = woordsoort

Bijwoordelijke bepaling = zinsdeel


Een bijwoordelijke bepaling bevat vaak een bijwoord

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijwoord (bw)?

Een bijwoord (bw) geeft een tijd, plaats, frequentie, 

ontkenning, graad of hoeveelheid aan. 


Sóms is het niet duidelijk wat ze benoemen, 

maar dan is het toch een bijwoord.


Voorbeelden: niet, toch, ook, vaak, erg

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie - Bijwoord
Zo herken je een bijwoord:
  • Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld: tijd, plaats, reden/oorzaak, onzekerheid en ontkenning
  • Een bijwoord kan iets zeggen over: 
    - een hele zin: Vanavond gaan we op kunstgras trainen.
    - een werkwoord: Joop kon hard fietsen. 
    - een bijvoeglijk naamwoord: Dit is een bijzonder moeilijke som.
    - een ander bijwoord: Gerry kon heel hard fietsen.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra!
Zoek in je schema eens het woord 'het'
Bij welke woordsoorten vind je deze terug?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord
Onbepaald voornaamwoord - Het is vier uur en buiten is het guur. 
Persoonlijk voornaamwoord - Daarom lijkt het mij beter om binnen te blijven. 
Bepaald lidwoord - Ik ga dus lekker lezen in het mooiste boek ooit! 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laatste tips!
- Lange toets, dus maak eerste de onderdelen waar je zeker van bent. Zo houd je tijd over voor de onderdelen die je lastig vindt

- De toets is onderverdeeld in zinsdelen en woordsoorten, eerst krijg je alle vragen over zinsdelen, daarna woordsoorten. 

- Lees alle vragen en zinnen goed! Werk niet te snel!!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?
Extra oefenen met zinsdelen en woordsoorten

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies