Die Mutter kauft ihr___ Kind
ein Geschenk.
Stap 1: der/ ein group/persoonlijk voornaamwoord?
--> ein-group
Stap 2: zelfstandig naamwoord: m/ v/ o/ mv?
--> das Kind = o
Stap 3: voorzetsel? JA/Nee
--> nee --> ontleden: Voor wie koopt de moeder een kadeau? --> meewerkend vorwerp/3e naamval
Stap 4: Schema naamval
--> ein group/o/3e nasmval = ihrem