KGT H3 taalverzorging grammatica: onderwerp

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Ik leer hoe ik het onderwerp van een zin kan vinden


Het onderwerp: hoe vind ik het?
Nederlands
Nieuw Nederlands
Hoofdstuk 3 taalverzorging grammatica 
blz. 84-85 opdr. 1, 2, 4 en 5
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten. Lezen in leesboek
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Ik leer hoe ik het onderwerp van een zin kan vinden


Het onderwerp: hoe vind ik het?
Nederlands
Nieuw Nederlands
Hoofdstuk 3 taalverzorging grammatica 
blz. 84-85 opdr. 1, 2, 4 en 5
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten. Lezen in leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Woord van de week
Wie?
Sepp

Slide 2 - Tekstslide

Het onderwerp van een zin 

(niet van een tekst!)

Uitleg met filmpje.

Slide 3 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 4 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 9 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 11 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 13 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 14 - Quizvraag

Aan het werk
Nieuw Nederlands
Hoofdstuk 3 taalverzorging grammatica
blz. 84-85 
opdr. 1, 2, 4 en 5

Klaar? Nakijken met nakijkboek. Daarna lezen in je leesboek.

Slide 15 - Tekstslide