Herhaling periode 3 Spaans V4 (PA 2 H5 en H6)

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Clase de repaso periodo 3

VWO 4

español

Programa: 

1) Los verbos reflexivos

2) Verbos que terminan en -ecer, -ocer, -ucir

3) Los grados de comparación

4) De voorzetsels POR en PARA

5) Werkwoorden met twee onregelmatigheden

6) Meningen en interessen met nadruk (werkwoorden zoals gustar)

7) vocabulario 

8)Proeftoets (eventueel na de les)

1) ¡Los verbos reflexivos!

Ejemplos: despertarse (wakker worden), acostarse (naar bed gaan), vestirse (zich aankleden), levantarse (opstaan), lavarse (zich wassen), ducharse (zich douchen), ponerse (aantrekken)

Yo __________________ (wakker worden) a las 8 de la mañana.

1. levantarme
2. levanto
3. me levanto
4. me levantar

Zij trekt een rok aan.

Ellas ______________ (naar bed gaan) a las once.

1. se acostan
2. se acuestan
3. les acuestan
4. se acuesta

Hoe geef je antwoord op de vraag:
¿Te llevas bien con tus padres?

Traduce al español:
Ik verveel me

Vertaal naar het Spaans:
Zij gaat zich voorstellen.

2) werkwoorden die eindigen op -ecer, -ocer en -ucir

!!!!!!LET OP!!!!!!

Alle ww die eindigen op -ecer/-ocer/-ucir hebben bij ik-persoon c --> zc

Conocer --> conozco

Parecer --> parezco

Conducir --> conduzco

(je vindt alle andere werkwoorden in de studiewijzer of in Bron G van hoofdstuk 5)

Mi padre ___________ (rijden, besturen) el coche de mi abuela.

1. conduzque
2. conduce
3. conduse

Vertaal naar het Spaans:
Ik ken Málaga.

María y yo _____________ (vertalen) las canciones al holandés.

3) de trappen van vergelijking

De vergrotende en verkleinende trap:

- Je gebruikt de woorden más (meer) of menos (minder) en zet ze vóór het bijvoeglijk naamwoord.

- Na het bijvoeglijk naamwoord komt het woordje que.

Voorbeelden:

a) Mi casa es más grande que tu casa.

b) Su libro es menos interesante que mi libro. 

¡Importante!

De volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de vergrotende trap:

bueno/a wordt mejor (en dus niet más buen OF más mejor)

malo/a wordt PEOR (en dus niet más mal OF más peor)

Voorbeelden:

Mi hermano es mejor que yo en matemáticas.

(Mijn zus is beter dan ik in wiskunde)

De stellende trap

- De stelende trap maak je met de woorden TAN (net zo) + bijvoeglijk naamwoord + COMO

Mi casa es tan bonita como tu casa. 

Trappen van vergelijking
Jouw auto is net zo mooi als de mijne.

1. tanto bonito que
2. tan bonito que
3. tan bonito como
4. tanto bonito como

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Jouw cijfer is beter dan mijn cijfer

1. más buena que
2. mejor que
3. peor que
4. mucho bueno que

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Amsterdam is kleiner dan Barcelona.

1. más pequeña que
2. menos pequeña que
3. más grande que
4. menos grande que

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Een koffie is net zo duur als een thee.

1. tanto caro como
2. menos caro como
3. más caro que
4. tan caro como

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Een fiets is minder snel dan een motor.

1. menos rápida que
2. más rápida que
3. menos rápida como
4. tan rápida como

4) Por vs. Para

PARA

- voor een ontvanger

Tengo un regalo para ti

- bij een doel (om te + ww)

¿Quedamos para tomar algo?

- om een mening te geven

Para mi hermano es difícil

POR

- oorzaak of reden

Recibo el regalo  por mi cumpleaños.

- bij dagdelen

Por la tarde voy a nadar

- bij prijsaanduidingen

Compro el libro por 10 euros.

Quiero comprar un regalo _______ mi madre.

1. por
2. para

Podemos ir al centro __________ la tarde.

1. por
2. para

En El Corte Inglés venden perfumes _________ veinte euros.

1. por
2. para

¿Quedamos después __________ tomar un café?

1. por
2. para

________ aprobar el examen, tienes que estudiar todos los temas.

1. por
2. para

5) Werkwoorden met twee onregelmatigheden 

Dit is herhaling van werkwoorden die je al kent (let op! ook gerundio en presente perfecto)!

(TB blz. 61 BRON G)

Een aantal voorbeelden:

- tener 

- venir

- decir

- seguir

Ik heb gezegd in het Spaans is:

1. yo digo
2. yo he decido
3. yo he dicho
4. yo estoy diciendo

Jij hebt in het Spaans is:

1. tenes
2. tienes
3. tenéis
4. tengues

6) Meningen in interesses met nadruk

Verbos:

- gustar

- fascinar

- interesar

- encantar

- apetecer

- parecer

¿A usted ___________ comer churros?

1. se apetece
2. le apetecen
3. le apetece
4. apetece

¿María, a ti ____________ el fútbol?

1. interesa
2. te interesa

A vosotros ____________ las películas de miedo.

1. vos fascináis
2. os fascinan
3. os fascináis
4. os fascina

Vocabulario

Vergeet niet dat alle woordenlijsten te vinden zijn in Quizlet.

Vragen?

Nu ben je klaar voor de oefentoets.

¡Mucha suerte chicos y chicas!