Herhaling lezen

Herhaling lezen
Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling lezen
Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Maandag toets 

Maandag heb je een toets over hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 lezen. Wat moet je hiervoor kennen? -> 
Wat leren voor de toets?

  • Onderwerp en hoofdgedachte
  • Tekstdoelen
  • Inleiding-kern-slot
  • Verschil feit en mening
  • Hoofd- en bijzaken + kernzin 

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen van hoofdstuk 1?
  • Je moet het onderwerp van een tekst kunnen vinden. Waar gaat de tekst over?
  • Je moet de hoofdgedachte van een tekst kunnen geven. Belangrijkste van de tekst samengevat in 1 zin.
  • Je moet weten dat een tekst uit een inleiding, een kern een slot is opgebouwd.
  • Je moet de leesstrategieën weten. Als er staat; lees tekst 1 verkennend, moet je dus weten dat je de naar de titel/plaatjes/deelonderwerpen etc. kijkt. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je kennen van hoofdstuk 2?
  • Je moet het verschil weten tussen een feit en een mening
  • Je moet in een tekst kunnen herkennen of de tekst vooral uit feiten of uit meningen bestaat
  •  De belangrijkste informatie, de hoofdzaak, staat vaak vooraan of achteraan in een alinea. Dit is de kernzin.
  • De minder belangrijke informatie noem je bijzaken. Dit zijn zinnen met een toelichting bij de kernzin.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is het onderwerp van dit fragment?
A
het journaal
B
andersom liner
C
presentatoren journaal

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van dit fragment?
A
Het is verkeerd andersom liners te gebruiken
B
Het journaal wordt steeds onbegrijpelijker
C
Arjen Lubach wil aangeven dat het journaal niet klopt
D
andersom liners komen veel voor in het journaal

Slide 7 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
B
De schrijver wil informatie geven (informeren)
C
De schrijver wil je iets leren of uitleggen (instrueren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)

Slide 9 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen

Slide 10 - Quizvraag

Hieronder staan uitspraken over feit en mening. 
Sleep de uitspraken in de goede kolom.
feit
mening
kun je controleren
is per persoon anders
geeft aan hoe je ergens over denkt

Slide 11 - Sleepvraag

Wat past waar? Feit of mening?
Wie rijk wil zijn, moet niet zijn vermogen vermeerderen maar zijn hebzucht verminderen. Epicurus, Grieks filosoof c.341-270 BC
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening

Slide 12 - Sleepvraag

5a. Is de volgende zin een hoofd- of bijzaak?

De topsnelheid is 32 kilometer per uur, heel wat in die tijd.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet je nog meer weten? Dit schema hoef je niet uit je hoofd te kennen, maar je moet wel weten hoe je het gebruikt. 

Slide 14 - Tekstslide