Samenvattingsles

Samenvattingsles 
Laatste dingen voor de toets dames en heren
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvattingsles 
Laatste dingen voor de toets dames en heren

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
15 minuten: Lessonup over de stof van hoofdstuk 1, 2 en 3

15 minuten: Leren voor de toets

5 minuten: Opruimen 

Slide 2 - Tekstslide

Wat in een tekst belangrijk is noem je......?
A
Bijzaken
B
Hoofdzaken
C
Tussenkopjes
D
Feiten en meningen

Slide 3 - Quizvraag

hoofdstuk 1: Hoofdzaken
  • Wat in een tekst belangrijk is, noem je hoofdzaken 
  • Hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea. 
  • De kernzin is meestal de eerste of de laatste zin van de alinea.  

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt het belangrijkste van een tekst in één zin samenvatten. Die ene zin noem je de hoofdgedachte. Welke vraag kun je stellen als je de hoofdgedachte zoekt?

Slide 5 - Open vraag

Waar kun je de hoofdgedachte vinden?
A
In de plaatjes
B
In de inleiding
C
In het slot
D
In de inleiding en in het slot

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdstuk 1: Hoofdgedachte
  • Je kunt het belangrijkste van een tekst in één zijn samenvatten.
  • Die ene zin noem je de hoofdgedachte. 
  • wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 
  • Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of in het slot van de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Waar moet de schrijver rekening mee houden als hij een tekst schrijft?
A
Met het doel
B
Met het publiek
C
Met de bron
D
Met de tekst

Slide 8 - Quizvraag

hoofdstuk 2: Tekstdoel en tekstsoort
  • De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. 

  • De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen. 

  • Er zijn verschillende tekstdoelen.

Slide 9 - Tekstslide

Waaraan kun je zien voor wie een tekst bedoeld is?
A
Aan de manier van schrijven
B
Aan het tekstdoel
C
Aan het tekstdoel, taalgebruik, de bron en lay-out
D
Aan de manier van schrijven, de bron en lay-out

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdstuk 2: tekstdoel en publiek

Slide 11 - Tekstslide

Even een pauze
2 minuten pauze

Slide 12 - Tekstslide

Waaraan kun je zien met welk verband je te maken hebt.

Slide 13 - Open vraag

Verbanden en signaalwoorden
  • In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. 
  • Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. 

Slide 14 - Tekstslide

Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en. Dit zijn signaalwoorden voor het verband
A
Opsommingen
B
Oorzaak-gevolg
C
Tegenstellingen
D
Voorbeelden

Slide 15 - Quizvraag

Opsomming
  • Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, bovendien, tevens, daarnaast, ten slotte, en.
  • Je kunt een opsomming ook herkennen aan opsommingstekens zoals: 
Een dubbele punt (:), Liggende streepjes (-), getallen (1,2,3) of ‘dots’ (o)

Slide 16 - Tekstslide

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant…aan de andere kant. Zijn signaalwoorden voor het verband.....

Slide 17 - Open vraag

Tegenstelling
  • Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant…aan de andere kant.


- Bijvoorbeeld: Veel jongeren willen graag in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vinden.

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoorbeeld, zo, zoals, neem nou, denk aan, onder andere, ter illustratie. zijn signaalwoorden voor het verband......
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Voorbeelden
D
Tegenstelling

Slide 19 - Quizvraag

Voorbeelden
  • Een voorbeeld (toelichting) herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, neem nou, denk aan, onder andere, ter illustratie.  

- Bijvoorbeeld: Je kunt afspraken voor een stage laten vastleggen in een stageovereenkomst. Denk aan het aantal uren dat je per week werkt.

Slide 20 - Tekstslide

En nu jij
  • Ga leren voor de toets van volgende week
  • We gaan 15 minuten werken en of leren voor de toets.
  • Ik verwacht van jullie dat jullie de komende 15 minuten stil aan het werk of aan het leren zijn. 

Slide 21 - Tekstslide