RIC = NIC/PIC x 100 De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 =
105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03
Slide 40 - Quizvraag
Nominaal inkomen is
A
Inkomen dat je normaal hebt
B
inkomen in geld (te besteden)
C
wat je van je geld kan kopen
D
wat je van je geld kan kopen rekening houdend met prijsstijgingen
Slide 41 - Quizvraag
Koopkracht is
A
hetzelfde als reëel inkomen
B
de waarde van geld
C
als reclame werkt
Slide 42 - Quizvraag
De prijzen stijgen 2% ten opzichte van het basisjaar. Het loon is gestegen van € 2000,- naar € 2050,- ten opzichte van het basisjaar. Bereken de verandering van de koopkracht.
Slide 43 - Open vraag
Nynke krijgt 5% loonverhoging, de prijzen stijgen met 2,12% (beide ten opzichte van het basisjaar). Bereken de verandering van zijn koopkracht.
Slide 44 - Open vraag
Nolan zijn koopkracht is 1,47% gestegen. De prijzen in die periode stegen 2,12%. Bereken hoeveel het loon van Jop is veranderd.