Hoofdstuk 3 - Vragers en aanbieders

Hoofdstuk 3 Vraag en aanbod
  • Voorkennis 
  • Uitleg H3
  • Maken tussentijdse opdrachten
  • HW: opdr. 1 t/m 20
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Vraag en aanbod
  • Voorkennis 
  • Uitleg H3
  • Maken tussentijdse opdrachten
  • HW: opdr. 1 t/m 20

Slide 1 - Tekstslide

Waar is de vraag
van afhankelijk?

Slide 2 - Woordweb

Vraag (Qv) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. stand van de economie
  3. inkomen (van de consumenten)
  4. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  5. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  6. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
  7. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  8. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)

Slide 3 - Tekstslide

Betalingsbereidheid

Slide 4 - Tekstslide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 5 - Tekstslide

Vraagfunctie (tekenen)
Teken de vraagfunctie: Qv = -20P + 324

  • Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
  • Wat heb je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
  • Punt 1: vul 0 in voor P  en bereken Qv!
  • Qv = -20 x 0 + 324 = 324                                                             (324; 0)
  • Punt 2. vul 0 in voor Qv  en bereken P!
  • 0 = -20P + 324 => 20P = 324 => P = 324 / 20 = € 16,20  (0; 16,2)

Slide 6 - Tekstslide

Consumentensurplus
Stel je de vraaglijn rechts voor en de prijs van het
product is € 12,50. Voor iemand die bereid was om
voor dit product € 20 te betalen, is een prijs van
€ 12,50 een mooie meevaller.

De consument hoeft minder middelen op te offeren
dan hij bereid was. Wanneer we al deze individuele 
meevallers bij elkaar optellen, vinden we het
consumentensurplus. Hoe groter het surplus, hoe
efficiënter de uitkomst (= welvaart).

Slide 7 - Tekstslide

Verschuiving langs en van de vraaglijn
  • Verschuiving langs de vraaglijn: 
als de prijs (p) verandert van een 
product

  • Verschuiving van de vraaglijn 
(zie figuur rechts):
als er bij dezelfde prijs minder vraag is

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaken verschuiving van de vraaglijn

  1. inkomen (van de consumenten)
  2. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  3. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  4. prijzen van substitutie (vervangende) goederen/ concurrenten
  5. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  6. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)

Slide 9 - Tekstslide

Welke variabele staat op de horizontale as bij een vraaglijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort lijn is de vraaglijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 11 - Quizvraag

De vraagfunctie van een treinreis Buitenpost - Amsterdam luidt Qv = -0,5P + 50 (met Qv in 1.000 per maand).
Hoeveel vragers zijn er bij een prijs van € 20?
A
30.000
B
40.000
C
50.000
D
60.000

Slide 12 - Quizvraag

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
het inkomen van consumenten stijgt
B
de prijs van Coca-Cola daalt
C
de behoefte aan cola daalt
D
de prijs van 7-up stijgt

Slide 13 - Quizvraag

Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 14 - Quizvraag

Opgave 3.6
Vraagfunctie vlucht Eindhoven - Antalya: Qv = -0,9P + 450

a. Bereken het aantal tickets bij een prijs van € 0 en € 400.
  • Qv (P = 0) = -0,9 x € 0 + 450 = 450  tickets               Qv (P = 400) = -0,9 x € 400 + 450 = 90  tickets
b. Teken de vraaglijn en c. de prijslijn P = 100 en lees (en bereken) het aantal verkochte tickets.
  • Qv (P = 100) = -0,9 x € 100 + 450 = 360 tickets
d. Arceer het consumentensurplus.
e. Welke prijs moet de maatschappij vaststellen om 2 vliegtuigen met 189 passagiers te vullen?
  • Qv = 378 => 378 = -0,9P + 450 => -72 = -0,9P => P = € 80
f. Daalt door de prijsverlaging van € 100 naar € 80 ook de omzet.
  • Omzet = p x q = > 360 x € 100 = € 36.000 naar 378 x € 80 =  € 30. 240 => omzetdaling! 

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdstuk 3. Vraag en aanbod
  • instructie het aanbod

Slide 16 - Tekstslide

Waar is het aanbod
van afhankelijk?

Slide 17 - Woordweb

Aanbod (Qa) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. aantal aanbieders
  3. kosten
  4. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  5. innovatie

Slide 18 - Tekstslide

Verkoopbereidheid

Slide 19 - Tekstslide

Aanbodfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de aangeboden hoeveelheid (Qa = gevolg)?

Dit is een positief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) daalt en als de
prijs (P) stijgt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) stijgt.

Aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 20 - Tekstslide

Aanbodfunctie (tekenen)
Teken de aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

  • Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
  • Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
  • Punt 1: vul 0 in voor Qa, en bereken P!
  • 0 = 5P - 25 => 5P = 25 => P = 25 / 5 => P =  € 5          (0; 5)
  • Punt 2. vul een grotere P in dan bij punt 1, en bereken Qa!
  • Qa (P=20) = 5 x € 20 - 25 = 75                                          (75; 20)

Slide 21 - Tekstslide

Producentensurplus
Stel je de aanbodlijn Qa rechts voor en de marktprijs
van het product is € 25. Voor een producent die 
bereid was om dit product ook voor € 15 aan te
bieden, is de prijs van € 25 een mooie meevaller.

De producent ontvangt meer dan de prijs waarvoor
hij bereid was het product aan te bieden. Wanneer
we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, 
vinden we het producentensurplus (groene deel).
Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst
(= welvaart).

Slide 22 - Tekstslide

Producentensurplus
Bereken o.b.v. de figuur het producentensurplus.
  • oppervlakte groene driehoek (producentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 25 - € 10 = € 15
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • producentensurplus = € 15 x 30 x 0,5 = € 225
Bereken o.b.v. de figuur het totale surplus.
  • oppervlakte oranje driehoek (consumentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 50 - € 25 = € 25
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • consumentensurplus = € 25 x 30 x 0,5 = € 375
  • totale surplus = producentensurplus + consumentensurplus =  € 225 + € 375 = € 600

Slide 23 - Tekstslide

Verschuiving langs en van de aanbodlijn
  • Verschuiving langs de aanbodlijn: prijs (p)
  • Verschuiving van de aanbodlijn (zie figuur rechts):
  1. aantal aanbieders
  2. kosten
  3. wettelijke bepalingen (zoals heffingen)
  4. innovatie

Slide 24 - Tekstslide

Marktevenwicht
In een perfect werkende markt gaat de markt op zoek
naar het marktevenwicht. Dat is de prijs (P) waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn (Qv = Qa).

De vraagfunctie (Qv) luidt: Qv = -4P + 100
De aanbodfunctie (Qa) luidt: Qa = 5P - 25

Bereken het marktevenwicht (Qv = Qa)

  • -4P + 100 = 5P - 25 => -4P - 5P = -25 - 100 => -9P = -125 => P = -125 / -9 => P = € 13,89
  • Vul P in Qv = -4 x € 13,89 + 100 => Qv = 44,44 of  vul P in bij  Qa = 5 x € 13,89 -25 = 44,44

Slide 25 - Tekstslide

Marktevenwicht
We hebben zojuist berekend dat de:
  - evenwichtsprijs = € 13,89
  - evenwichtshoeveelheid = 44,44

1. bereken de omzet in het evenwicht
  • omzet = p x q = € 13,89 x 44,44 = € 617,27
2. arceer het consumentensurplus bij de evenwichtsprijs
3. arceer het producentensurplus bij de evenwichtsprijs
4. bereken het consumenten- en producentensurplus bij de evenwichtsprijs
  • consumentensurplus = (€ 25 - € 13,89) x 44,44 x 0,5 = € 246,86
  • producentensurplus = (€ 13,89 - € 5) x 44,44 x 0,5 = € 197,54

Slide 26 - Tekstslide

Marktvormen

Slide 27 - Tekstslide

Marktvormen

Slide 28 - Tekstslide

Welke variabele staat op de verticale as bij een aanbodlijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort lijn is de aanbodlijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 30 - Quizvraag

De aanbodfunctie van elektrische fietsen in Nederland luidt Qa = 2P - 2000 (met Qa in 1.000 stuks per jaar). Bij welke prijs worden er 1 miljoen per jaar aangeboden?
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 31 - Quizvraag

Als de overheid door de nieuwe klimaatdoelen de accijns op benzine verhoogd, verschuift de aanbodlijn van benzine ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 32 - Quizvraag

Voor een markt gelden de volgende vraag en aanbod functie Qv = -2P + 80 en Qa = 4P - 40. Bereken de evenwichtshoeveelheid?
A
20
B
30
C
40
D
60

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 3.14 t/m 3.18

Slide 34 - Tekstslide

Opgave 3.16






Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

a. Teken de vraag en -aanbodlijn geef de evenwichtsprijs en -hoeveelheid op de assen aan.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Opgave 3.16
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)


b. Bereken de evenwichtsprijs.
  • Qv  = Qa => -0,5P + 80 = P - 40 => -1,5P = -120 => P = € 80
c. Bereken de bijbehorende marktafzet en -omzet.
  • marktafzet = Qv (P = € 80) = (-0,5 x € 80 + 80 ) x 1.000 = 40.000  tickets
  • marktomzet = p x q = € 80 x 40.000 = € 3.200.000
d. Arceer het producentensurplus.
e. Arceer het consumentensurplus

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Opgave 3.16 (vervolg)
f. De overheid besluit een belastingheffing van € 6 per ticket,
    hoe verschuift de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn verschuift naar links (boven), minder aanbod bij dezelfde prijs

  • Toelichting: Omdat de kosten per product toenemen, neemt de winstmarge (per product) af en zal het aanbod bij elke prijs / dezelfde prijs / zonder prijsverandering minder worden. De aanbodlijn verschuift daardoor naar links.

g. Door de heffing verandert de aanbodlijn in Qa = P - 46. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs.
  • Qv = Qa => -0,5P + 80 = P - 46 => -1,5P = -126 => P = € 84

Slide 39 - Tekstslide

Opgave 3.16 (vervolg)


h. Bereken het aantal tickets dat bij de nieuwe prijs wordt gevraagd en aangeboden.
  • Qv (P = € 84) = (-0,5 x € 84 + 80 ) x 1.000 = 38.000 tickets

i. Bereken de opbrengst voor de overheid.
  • Opbrengst overheid = € 6 x 38.000 = € 228.000 

j. Bereken hoeveel procent van de heffing is doorberekend aan de consument.
  • De prijs is gestegen van € 80 naar € 84, de heffing is € 6, dus 4/6 × 100% = 66,7%

Slide 40 - Tekstslide

Opgave 3.16 (vervolg)

k. Wordt het totale surplus groter of kleiner door de heffing?
  • Het totale surplus wordt kleiner.
  • Als de aanbodlijn naar links (boven) verschuift, wordt zowel de driehoek van het consumentensurplus als de driehoek van het producentensurplus kleiner.

Wordt de totale welvaart groter of kleiner?
  • Dat is de vraag hoe goed de overheid de heffing weer besteedt in de economie.

Slide 41 - Tekstslide