Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
woordsoorten havo
woordsoorten
1 / 18
volgende
Slide 1:
Woordweb
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
18 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
56 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
woordsoorten
Slide 1 - Woordweb
werkwoord
3. modaal werkwoord
Bepaalt de houding ten opzichte van het werkwoord
hij zal leren
hij mag leren
hij wil leren
hij kan leren
mij moet leren
hij hoeft niet te leren
1. persoonsvorm - het onderwerp bepaald de vorm
ik = 1e persoon
jij / je = 2e persoon
hij / zij / het = 3e persoon
2. hulpwerkwoord
hebben & zijn - hulp bij tijd
worden & zijn - hulp bij passieve zinnen
de persoon bepaalt de vorm
hij heeft gegeten.
hij is gegaan.
Er wordt hier hard gewerkt.
zullen
mogen
willen
kunnen
moeten
hoeven
zelfstandig werkwoord
het werkwoord dat in de zin moet blijven staan
Hij heeft moeten leren. / Hij moest leren / Hij leert.
Slide 2 - Tekstslide
zelfstandig werkwoord
We hebben heerlijk gegeten.
A
We
B
hebben
C
heerlijk
D
gegeten
Slide 3 - Quizvraag
modaal werkwoord
We moesten iedere dag op tijd eten om geen honger te krijgen.
A
We
B
moesten
C
eten
D
krijgen
Slide 4 - Quizvraag
persoonsvorm
enkelvoud
ik
jij / jij?
hij / zij / het
meervoud
wij /
jullie
zij
loop
loopt
loop
loopt
lopen
Ik word later dierenarts.
Jij wordt later dierenarts.
Word jij later dierenarts?
Hij wordt later dierenarts?
Slide 5 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Iedereen houd van pannenkoeken.
B
Annie, houdt jij mijn tassie effe vast.
C
Het behoudt van de natuur is prioriteit.
D
Het kind houdt zijn moeder goed vast.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is goed?
A
De zee is helemaal dichtgeslibt.
B
Word jij ook zo moe van al die beperkingen?
C
Hij heeft door sporten veel vet verbrandt.
D
Wilt hij echt niet naar buiten?
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoorden
wijzen iets aan o.a.:
dit, dat, deze, die, hetzelfde, zodanige, datgene, zo'n, zulke
Voornaamwoorden komen
in de plaats van naamwoorden.
Persoonlijk voornaamwoorden
verwijzen naar zelfstandig naamwoorden
(medieplading +nabe)
persoonlijk
bezittelijk
aanwijzend
vragend
betrekkelijk
onbepaald
Jorien is heel aardig. / Zij is heel aardig.
De tafel is vies is. / Hij is vies.
Bezittelijk voornaamwoorden
geven een bezit aan
Het boek is van Jorien. / Het boek is van haar.
Het is haar boek.
Dit boek is van dezelfde schrijver. / Dat boek is een soortgelijke roman.
Deze film is goed. / Die film is goed.
Vragend voornaamwoorden
wie, wat, welke, (wier / wiens) / wat voor (een)
Geluk is niet te koop. / Het is niet te koop.
Slide 9 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst terug naar een woord dat eerder in de zin is gebruikt.
Het geeft informatie over dit woord.
die
dat
waar
wie
wat
De jongen
die
daar speelt
De plaats
waar
ik vandaan kom.
Het kind
dat
daar speelt.
De vriendin
met wie
ik op vakantie ga.
Het boek
waarin
ik lees.
de-woorden of persoon - die
het-woorden - dat
locatie - waar
voorzetsel + wie
waar + voorzetsel
Hele zin - wat
Morgen is het vakantie
,
wat
we heel fijn vinden.
Betrekkelijke voornaamwoorden staan
aan het begin van een bijvoeglijke bijzin.
Slide 10 - Tekstslide
Onbepaald voornaamwoord
Als je niet precies weet wie of wat er bedoeld wordt.
In plaats van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.
men
niemand
iemand
iedereen
deze of gene
een of andere
(een) zekere
geen
niets
iets
wat
het
Hij heeft een of andere domme streek uitgehaald.
Men wil de regels aanpassen.
Ik zie iets.
Het hagelt en het vriest.
In zinnen als 'Het regent.' is het altijd onbepaald voornaamwoord.
Slide 11 - Tekstslide
onb. vnw
lidwoord
pers. vnw.
betr. vnw.
aanw. vnw
vrag. vnw
Het gasfornuis is stuk.
Wat jij zegt is onzin.
Het hagelt en
het vriest.
Het is duidelijk wat je bedoelt.
Die jongen doet niet meer mee.
Wat zeg je?
Slide 12 - Sleepvraag
Lastige kleine woordjes...
het
Zij heeft altijd wat.
Wat jij zegt is onzin.
Wat zeg je?
Wie heeft interesse in mijn oude fiets?
De jongen aan wie ik schrijf woont in Frankrijk.
Het gasfornuis is stuk.
Het hagelt en het vriest.
Het is duidelijk wat je bedoelt.
die
dat
wat
wie
Die jongen doet niet meer mee.
De jongen die ik bedoel is van school.
Dat schoteltje is gebroken.
Ik heb hondje dat altijd vrolijk is.
Slide 13 - Tekstslide
Lastige kleine woordjes...
het
Zij heeft altijd wat.
Wat jij zegt is onzin.
Wat zeg je?
Wie heeft interesse in mijn oude fiets?
De jongen aan wie ik schrijf woont in Frankrijk.
Het gasfornuis is stuk.
Het hagelt en het vriest.
Het is duidelijk wat je bedoelt.
die
dat
wat
wie
lidwoord
onbep. vnw.
pers. vnw
Die jongen doet niet meer mee.
De jongen die ik bedoel is van school.
aanw. vnw.
betr. vnw.
Dat schoteltje is gebroken.
Ik heb hondje dat altijd vrolijk is.
aanw. vnw.
betr. vnw.
onbep. vnw.
betr. vnw.
vrg. vnw.
vrg. vnw.
betr. vnw.
Slide 14 - Tekstslide
Telwoord
Bepaald hoofdtelwoord
Onbepaald hoofdtelwoord
Bepaald rangtelwoord
Onbepaald rangtelwoord
precies aantal
een, twee, honderdduizend
niet nauwkeurig aantal
bepaalde plaats in een reeks
bepaalde plaats maar geen bepaald nummer
sommige, menige, veel
eerste, honderdduizendste
laatste, zoveelste
Een op de drie is in sommige gevallen de eerste of de laatste.
Slide 15 - Tekstslide
Bijwoord
Bijwoorden kunnen in hun eentje een bijwoordelijke bepaling zijn.
Het is dan geen bijvoeglijk naamwoord.
o.a.
erg, heel, zeer, te, snel, goed
Ze zeggen iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
Maria werkt snel.
Ze is heel aardig.
Ze is heel erg aardig.
Slide 16 - Tekstslide
Bijwoord
Bijwoorden van
- plaats
- tijd
- oorzaak, reden, doel, middel of voorwaarde
- hoedanigheid, hoeveelheid, omstandigheid of beperking
- mogelijkheid, zekerheid, wenselijkheid of waarschijnlijkheid.
Altijd een bijwoord:
niet, ooit, nooit
Die man woont daar.
De deur werd direct gesloten.
Waardoor ging het stuk?
Hoeveel afleveringen komen er nog?
Misschien ga ik verhuizen.
eerste deel van scheidbare werkwoorden
nadenken
Ik denk na
na = bijwoord
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
aanw. + vrg vnw
May 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
3v Grammatica 2 woordsoorten
March 2025
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Start grammatica woordsoorten
April 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Voornaamwoorden: de lastige gevallen
January 2021
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
aanw. + vrg vnw
April 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Herhalingsles 2
February 2022
- Les met
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
grammatica woordsoorten HF 1 + de brug
May 2023
- Les met
10 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Beknopte bijzin
April 2021
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3