Grammar chapter 2

Present perfect (3)
VOLTOOID DEELWOORD:

Regelmatige werkwoorden:                                ww + (e)d

Onregelmatige werkwoorden:                            3e rij onr. ww. 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Present perfect (3)
VOLTOOID DEELWOORD:

Regelmatige werkwoorden:                                ww + (e)d

Onregelmatige werkwoorden:                            3e rij onr. ww. 

Slide 1 - Tekstslide

 Grammar Recap

Slide 2 - Tekstslide

Contents
Present perfect
Modals: 
  • can
  • could
  • must
  • should 

Slide 3 - Tekstslide

Present perfect
You need to know HOW to form the present perfect tense.

HAVE / HAS + VOLTOOID DEELWOORD

Slide 4 - Tekstslide

Present perfect (2)
I / you / we / they                          have

she / he / it                                      has

Slide 5 - Tekstslide

HAVE
HAS
TOM
MY PARENTS
THEY
THE BUS
JANE AND SARAH
IT

Slide 6 - Sleepvraag

Maak het voltooid deelwoord van....

to like

Slide 7 - Open vraag

Maak het voltooid deelwoord van....

to have

Slide 8 - Open vraag

Maak het voltooid deelwoord van....

to be

Slide 9 - Open vraag

Maak het voltooid deelwoord van....

to work

Slide 10 - Open vraag

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly.

Let's try and find out what the rules are.

Do the exercises I gave you. Take about 8 minutes.  


timer
8:00

Slide 11 - Tekstslide

Modals
Modals zijn een specifieke groep hulpwerkwoorden (auxilliary verb). 

Modals are unlike other verbs. They do not change form. A verb after a modal is always in the infinitive (hele ww).

When you use a modal, you do not use do/does/did. 

Slide 12 - Tekstslide

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly.

Modale werkwoorden (of modals) zijn hulpwerkwoorden die je gebruikt om extra betekenis te geven aan een hoofdwerkwoord in een zin. 

Modals hebben geen infinitief en komen altijd voor in dezelfde vorm. Ze worden niet aangepast in de derde persoon enkelvoud en hebben dus geen ‘s’ bij ‘he’, ‘she’ en ‘it’.   


Slide 13 - Tekstslide

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly. 
Modals: 
  • can
  • could
  • have to
  • should 

Slide 14 - Tekstslide

Modals (1)
Can
Can wordt gebruikt om te zeggen wanneer iets mogelijk of toegelaten is (of om een verzoek te doen). "Can I go home now" 
Can = toestemming / Can't = weigering

Het kan ook gebruikt worden wanneer iemand de vaardigheid heeft om iets te doen.  "Jane can speak five languages"
Could
Could kan ook gebruikt worden en komt meestal voor als de verleden tijd van can  "I could read when I was four"

Een nog beleefdere vorm om een verzoek te doen, dat zie je ook aan de toevoeging van het woord ‘please’ "Could I go home please"

Slide 15 - Tekstslide

Modals (2)
Should
Met het modale hulpwerkwoord should kan je advies aangeven. 

"You should talk to your colleague about this."

"I should really start prepping for tomorrow’s test.  "

have to
Have to gebruik je wanneer je iets moet doen, dus wanneer het verplicht of nodig is.  

"You have to finish this before tomorrow"
"She has to take her medicine" 

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn modals?
A
Woorden die als model staan voor de rest van de zin.
B
Modaalwoorden die de zin netter maken.
C
Werkwoorden voor de verleden tijd.
D
Hulpwerkwoorden die bij een ander werkwoord horen en de zin extra betekenis geven.

Slide 17 - Quizvraag

De modal should betekent..?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 18 - Quizvraag

As a child, I ______ run really fast
A
can
B
could
C
should

Slide 19 - Quizvraag

You _____ go to the doctor if you're not feeling well
A
have to
B
should

Slide 20 - Quizvraag

Welke modal is sterker
A
Should
B
have to

Slide 21 - Quizvraag

Select the correct modal:
Grandma, ......... you pass me the sugar, please?
A
Can
B
Could
C
Should
D
has to

Slide 22 - Quizvraag

Een modal is.....?
A
een hoofdwerkwoord
B
een hulpwerkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Welke modal?

Verplichting
A
have tot
B
Could
C
Can
D
Should

Slide 24 - Quizvraag

Modals: Can you speak up? I ______ hear you.
A
can
B
can't
C
shouldn't

Slide 25 - Quizvraag

Clear on the modal verbs?
A
Yes, absolutely
B
No, still utterly confused
C
Yes, but I need to make sure I know all the meanings
D
Yes, but I need more practice.

Slide 26 - Quizvraag

Go to work

1. Understand modals?
Do exercises paragraph I
ex. 51, 52, 53, 54, 55

Finished? Re- do par D and E 

2. You find modals difficult? Watch the explanation online with Stepping Stones. 
Do exercises paragraph I
ex. 51, 52, 53, 54, 55



Rules

1. You work alone

2. You are quiet

3. You may listen to music


Slide 27 - Tekstslide