9.6 uitleg

Huiswerk 
Doornemen 
     paragraaf 9.4
Maken 
     de opdrachten van deze 
     paragraaf
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk 
Doornemen 
     paragraaf 9.4
Maken 
     de opdrachten van deze 
     paragraaf

Slide 1 - Tekstslide

Zijn er vragen over het huiswerk?

Slide 2 - Open vraag

Paragraaf 9.6
REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze les leer je wat indexcijfers zijn en je leert er mee rekenen.

Heel belangrijk voor de economie + je examens!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Indexcijfers
Ontwikkeling

Grootheden

t.o.v.  ...................

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 7 - Tekstslide

Indexcijfers

Slide 8 - Tekstslide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 9 - Tekstslide

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Procentuele verandering
!! Heel belangrijk !!

(Nieuw-oud)/oud    x 100%

(N-O)/O x 100% = procentuele verandering

Slide 12 - Tekstslide

Consumentenprijsindexcijfer (CPI)
Prijsontwikkeling van goederen en diensten.

Dit heeft te maken met inflatie / deflatie

Slide 13 - Tekstslide

Bereken het gemiddelde cijfer 

Slide 14 - Tekstslide

Bereken het CPI

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk 

Maken 
     de opdrachten van  
     paragraaf 9.6
     (de V-trainer)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Pak je rekenmachine erbij!

Slide 18 - Tekstslide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 19 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 21 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 22 - Quizvraag


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 23 - Quizvraag

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 24 - Open vraag

Het inkomen dat je in euro's verdient noem je het ...
A
nominaal inkomen.
B
reëel inkomen.

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Opdrachten paragraaf 9.4

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1
Ja, want begin 2008 was de economische groei hoog. Er was een hoogconjunctuur, dus veel vraag naar arbeid. 
Zijn zus vond toen snel werk. 
Begin 2013, toen Paul werk zocht, was er juist een laagconjunctuur. Toen konden werkzoekenden moeilijk een baan vinden.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2
Bezettingsgraag van de productiecapaciteit: kolom B; de gebruikte capaciteit.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 3
a  A = 338  B = 362 (of 363)  C = 85
b  2011: opleving  2012: overspanning  2013: crisis
     2014: neegang  2015: recessie  2016: neegang  2017: herstel 

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 4
Paul vond werk in een neergang / recessie, want de krapte op de arbeidsmarkt was duidelijk merkbaar.

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 5
a  2000: in een hoogconjunctuur (opleving/overspanning), 
     gezien de groei van jaarlijks 4%.
b  2008: in een laagconjunctuur (neergang/recessie). 
     Amerikanen kregen extra geld, dus moest de economie 
     gestimuleerd worden.
c  2010: in een laagconjunctuur. De lasten van huiseigenaren werden 
     verlaagd. De overheid probeert daarmee de bestedingen van 
     consumenten aan te zwengelen.

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 6
a  Bij een belastingverhoging kunnen de Amerikanen minder 
     besteden. En het plan was juist bedoeld om de Amerikanen 
     meer te laten besteden.
b Als de overheid geld leent voor extra uitgaven, moet dat geld later weer 
    worden terugbetaald. Toekomstige generaties moeten dus meer belasting     aan de overheid betalen om de overheid aan genoeg geld te helpen zodat 
    deze de schulden weer kan afbetalen.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 7
E  de ECB verlaagt de rente
B  de banken in Europ verlagen de rente
C  consumenten en bedrijven kunnen goedkoper lenen
A  consumenten en bedrijven kopen meer met geleend geld
D  de vraag naar goederen stijgt
F  de laagconjunctuur verandert in een hoogconjunctuur

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 8
B  Als de rente wordt verlaagd, zal de vraag naar goederen
     stijgen. Hierdoor kan de inflatie verder oplopen.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 9
De belangrijkste taak van de ECB is de inflatie in Europa laag houden.
Ten tweede kan de conjunctuur in het ene land in Europa laag zijn en in het andere hoog. Dan kan er dus geen eenduidig beleid worden gevoerd.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 10
a  Bij een lage rente gaan de Portugezen meer lenen en meer 
     goederen en diensten kopen. Dat helpt de conjunctuur van
      Portugal omhoog.
b  In Nederland gaat de rente ook omlaag. Dat stimuleert de 
     vraag naar goederen, maar die is al erg hoog. Daardoor kan 
     de vraag te groot worden, met gevaar voor inflatie.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 11
a  De ECB vindt lage rente ook wenselijk voor de conjunctuur, 
     terwijl de ECB eigenlijk geen conjunctuurpolitiek wil voeren. 
     Of: in de leertekst staat dat de conjunctuur tussen landen        
     kan verschillen, in de bron wordt uitgegaan van een Europese      conjunctuur.
b  De ECB helpt de Europese banken aan goedkoop geld.  'Bank 
      van de banken' is wel een taak van de ECB.

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 12
a  Zonder geld moeten goederen geruild worden (moet op 
     directe ruil worden overgeschakeld). Maar veel mensen 
     hebben vanuit hun beroep geen geschikte producten om te 
     ruilen, zodat de meeste mensen niet meer over veel 
     producten kunnen beschikken.
b  Nee. De ECB is de bank van de banken en moet de inflatie
     laag houden. Het redden van overheden hoort daar niet bij.

Slide 40 - Tekstslide

Vervolg opdracht 12
c  Als ze hun uitgaven beperken, zakt de conjunctuur in en 
    krijgen ze minder belastinggeld binnen.
d  Als die landen verzekerd zoden zijn van hulp (van de ECB)
     doen ze hun best niet meer om hun schulden te verminderen.
e  Er was geen keuze. Als landen en banken failliet gaan, raken veel 
     beleggers hun geld kwijt. En dan zou de bevolking de dupe zijn en zouden 
     het betalingssysteem en de conjunctuur kunnen instorten.

Slide 41 - Tekstslide