Klas 4 oefenen proefwerk spelling module 2 - deel 2

Spelling module 2 -  oefenen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling module 2 -  oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Hoofdletters
  2. Leestekens
  3. Trema en koppelteken
  4. Tussenletters
  5. Meervoud van zelfstandige naamwoorden
  6. Bijvoeglijke naamwoorden
  7. Werkwoordspelling PV TT
  8. Werkwoordspelling PV VT
  9. Werkwoordspelling PV VD
  10. Werkwoordspelling gemengd

Slide 2 - Tekstslide

Heeft hij dat niet ... ?


A
vertelt
B
verteld
C
verteldt

Slide 3 - Quizvraag

Mijn vader .... vroeger het vlees op de barbecue.
A
bereide
B
berijde
C
bereidde
D
bereidden

Slide 4 - Quizvraag

... het niet tijd om hiermee te stoppen?
A
word
B
Word
C
wordt
D
Wordt

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
ziektekiem
B
ziekezorg
C
secondenwijzer
D
zonnenschijn

Slide 6 - Quizvraag

de ... stad

A
verwoest
B
verwoeste
C
verwoestte
D
verwoesten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?

A
gebeeldhouwd
B
gestofzuigd
C
gebekvecht
D
weggevliegd

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord in fout gespeld?
A
kopieërt
B
lawaaiig
C
financiële
D
weeïg

Slide 9 - Quizvraag

Hij ..... altijd weinig aandacht aan haar.
A
besteet
B
besteed
C
besteedt
D
besteetd

Slide 10 - Quizvraag

Hij ..... altijd weinig aandacht aan haar.
A
besteet
B
besteed
C
besteedt
D
besteetd

Slide 11 - Quizvraag

Gisteren ..... de kranten over de ..... prestaties van de schaatsers.
A
berichtte - verrichtte
B
berichtte - verrichte
C
berichten - verrichtte
D
berichtten - verrichte

Slide 12 - Quizvraag

Als het eerst heeft .... , ..... dat wel de ijsgroei.
A
gesneeuwt - belemmert
B
gesneeuwd - belemmert
C
gesneeuwt - belemmert
D
gesneeuwd - belemmerd

Slide 13 - Quizvraag

Heb je dat online ... ?
A
bestelt
B
besteld
C
besteldt
D
besteltd

Slide 14 - Quizvraag

Luuk .... zich elke dag weer.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaasdt

Slide 15 - Quizvraag

Hij .... zijn hoofd zo hard dat hij zich heeft ... .
A
stote -verwont
B
stootte - verwondt
C
stoote - verwond
D
stootte - verwond

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
De leraar vroeg: 'was jij de eerste'?
B
De leraar vroeg: 'Was jij de eerste'?
C
De leraar vroeg: 'was jij de eerste?'
D
De leraar vroeg: 'Was jij de eerste?'

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
pannenkoek
B
roggenbrood
C
kattenbak
D
huizenmarkt

Slide 18 - Quizvraag

... jij het antwoord op deze vraag?
A
Raat
B
Raad
C
Raadt
D
Raatd

Slide 19 - Quizvraag

Hij ... zich aan de .... aardappels.
A
brande - verbrande
B
brande - verbrandde
C
brandde - verbrande
D
brandde - verbrandde

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is fout gespeld?
A
bejaardeflat
B
ruimtegebrek
C
keuzestress
D
gedaanteverwisseling

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van verhuizen?
A
verhuizt
B
verhuizd
C
verhuist
D
verhuisd

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
lenteui
B
cdspeler
C
stageadres
D
@teken

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staan de leestekens juist?
A
Ik riep haar, omdat ze mijn telefoon nog had.
B
Ik riep haar, omdat ze mijn telefoon nog had!
C
Ik riep haar omdat, ze mijn telefoon nog had.
D
Ik riep haar omdat, ze mijn telefoon nog had.

Slide 24 - Quizvraag

Ik ... dat hij door de politie is ... .
A
vermoed - bekeurt
B
vermoed - bekeurd
C
vermoedt - bekeurt
D
vermoedt - bekeurd

Slide 25 - Quizvraag