Taal - Uitdrukkingen

TAAL
Je leert uitdrukkingen over het menselijk lichaam…
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

TAAL
Je leert uitdrukkingen over het menselijk lichaam…

Slide 1 - Tekstslide

AAN IEMANDS LIPPEN HANGEN…
A
Zoenen.
B
Met veel aandacht luisteren.
C
Heel veel praten.
D
Piercing in de lippen.

Slide 2 - Quizvraag

IN JE VUISTJE LACHEN…
A
Heel hard niezen.
B
Stiekem plezier hebben als het de ander tegenzit.
C
Heel blij zijn voor iemand anders.
D
Een grapje maken.

Slide 3 - Quizvraag

OP DE KOP TIKKEN…
A
Op een spijker slaan.
B
Woede uiten.
C
Iets voor een lage prijs kopen.
D
Een dier aaien.

Slide 4 - Quizvraag

IEMAND IETS OP HET HART DRUKKEN…
A
Met nadruk zeggen om iets wel of niet te doen.
B
Reanimeren.
C
Complimenteren.
D
Een schuldgevoel aanpraten.

Slide 5 - Quizvraag

IEMAND AAN DE TAND VOELEN…
A
Bezoek aan de tandarts.
B
Iemand complimenteren voor hun gebit.
C
Geheimen ontrafelen.
D
Iemand op een strenge manier een vraag stellen.

Slide 6 - Quizvraag

EEN OOGJE OP IEMAND HEBBEN…
A
Verliefd zijn op iemand.
B
Wraak willen nemen.
C
Boos zijn op iemand.
D
Een bril dragen.

Slide 7 - Quizvraag

OP GROTE VOET LEVEN…
A
Altijd veel geld uitgeven.
B
Alleen maar sandalen dragen.
C
Een grote schoenmaat hebben.
D
Anderen vaak schoppen.

Slide 8 - Quizvraag

JE TANDEN IN IETS ZETTEN…
A
Eten.
B
Een hockeybitje dragen.
C
Een ander kind bijten.
D
Niet snel opgeven.

Slide 9 - Quizvraag

DOEN ALSOF JE NEUS BLOEDT…
A
Doen alsof je van niets weet.
B
Slachtoffer spelen.
C
Een stuntman / -vrouw zijn.
D
Liegen.

Slide 10 - Quizvraag

DOOR MERG EN BEEN GAAN…
A
Een arm breken.
B
Kwetsend of doordringend zijn.
C
Een been breken.
D
Een donor zijn.

Slide 11 - Quizvraag

EEN HART ONDER DE RIEM STEKEN…
A
Eten bereiden.
B
Bloemen schikken.
C
Iemand moed inspreken.
D
Een kaartje schrijven.

Slide 12 - Quizvraag

EEN OOGJE DICHTKNIJPEN…
A
Iets zien waarvan je weet dat het niet goed is,
B
Maar er niets van zeggen.
C
Blind zijn.
D
Bril dragen.

Slide 13 - Quizvraag

IN ÉÉN ADEM UITLEZEN…
A
Laatste adem.
B
Belangrijke gegevens opvragen.
C
Uitlezen zonder het boek weg te leggen.
D
Liefde op het eerste gezicht.

Slide 14 - Quizvraag

JE BORST NAT MAKEN…
A
Je voorbereiden op een zware of moeilijke taak.
B
Zweten.
C
Douchen.
D
Sporten.

Slide 15 - Quizvraag

IEMAND DE OREN WASSEN…
A
Tegen iemand zeggen wat hij goed doet.
B
Oren uitspuiten bij de dokter.
C
Tegen iemand zeggen wat hij fout doet.
D
Doof zijn.

Slide 16 - Quizvraag

MET BEIDE BENEN OP DE GROND STAAN…
A
Je kan niet springen.
B
Realistisch en nuchter zijn.
C
Heel veel ideeën hebben.
D
Heel lang moeten werken.

Slide 17 - Quizvraag