Periode 2- les 1

Nederlands periode 2
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 78 min

Onderdelen in deze les

Nederlands periode 2

Slide 1 - Tekstslide

Periode 2- les 1
Deze periode gaan we werken aan:
  • 3.1 t/m 3.6 Spellingsregels (oa hoofdletters, leestekens) = half studiepunt
  • Maken van een flyer (onderdeel schrijven) = half studiepunt

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen deze les
3.1 Aan het eind van deze les weet je  wanneer je hoofdletters moet gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 4 - Woordweb

1. Begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 5 - Tekstslide

Regel 1. Begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 7 - Quizvraag

2. Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 8 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Wanneer gaat meneer Jansen slapen?
B
Wanneer gaat Meneer Jansen slapen?
C
Wanneer gaat meneer jansen slapen?

Slide 9 - Quizvraag

3. Namen van organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 10 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Wil jij een pepsi max?
B
Wil jij een Pepsi Max?
C
Wil jij een Pepsi max?

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Amazon of Ebay?
B
Amazon of EBay?
C
Amazon of eBay?

Slide 12 - Quizvraag

3. Aardrijkskundige namen, talen etc
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter:
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter:
  • De Franse Fransman spreekt Frans
  • Limburgs dialect

Slide 13 - Tekstslide

Geen hoofdletter bij: 
  • Samenstellingen met feestdagen: paasei (maar: Pasen), kerstvakantie (maar: Kerstmis)
  • Windstreken: in het zuidwesten
  • Namen van seizoenen, maanden en dagen: zomer, januari, vrijdag
  • Functiebenamingen en titels: minister-president, mr. Frank Visser

Slide 14 - Tekstslide

Geen hoofdletter bij:
  • Formele aanduiding: u, uw
  • Periodes: de middeleeuwen
  • Religieuze stromingen en afleidingen daarvan: een katholiek, de islam
  • Schoolsoorten: mbo (maar wel in eigennaam: MBO Zadkine)



Slide 15 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
noord-brabant
B
Noord-brabant
C
Noord-Brabant
D
noord-Brabant

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Met ananas erop is het geen Italiaanse pizza!
B
Met ananas erop is het geen italiaanse pizza!

Slide 17 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Wat is een Westelijke zeestroom nou weer?
B
Wat is een westelijke zeestroom nou weer?

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Woon jij aan de amstellaan?
B
Woon jij aan de Amstellaan?

Slide 19 - Quizvraag

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 20 - Open vraag

Interpunctie (= leestekens)

We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken.
 
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Wat zij heeft gedaan is erg knap
B
Wat zij heeft gedaan, is erg knap
C
Wat zij heeft gedaan, is erg knap.

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Samengevat: het idee lijkt mij erg leuk.
B
Samengevat het idee lijkt mij erg leuk.
C
samengevat, het idee lijkt me erg leuk.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Hij haalde goede cijfers: een zeven; twee zessen; een acht en een negen.
B
Hij haalde goede cijfers: een zeven, twee zessen, een acht en een negen.

Slide 34 - Quizvraag

Hij vroeg: oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Hij vroeg: Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Hij vroeg: Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Hij vroeg: Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Hij vroeg: 'Oma, kunt u mij de stroop aangeven?'

Slide 35 - Quizvraag

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 36 - Quizvraag

ik ging naar de kapper die ik al jaren ken om mijn pony te laten knippen
A
Ik ging naar de kapper, die ik al jaren ken om mijn pony te laten knippen.
B
Ik ging naar de kapper, die ik al jaren ken. Om mijn pony te laten knippen.
C
Ik ging naar de kapper, die ik al jaren ken, om mijn pony te laten knippen.

Slide 37 - Quizvraag

Hoeveel hoofdletters komen in de zin: henk van vliet gaat in de maand maart twee keer naar texel met zijn vrouw.
A
2
B
5
C
3
D
4

Slide 38 - Quizvraag

Aanhalingstekens gebruik je bij...
A
Tussen hoofdzin en bijzin
B
Bij een citaat
C
Bij een opsomming
D
Geen van beide

Slide 39 - Quizvraag

Aanhalingstekens of geen aanhalingstekens?
A
Hij zei: "Ik ben cool"
B
Hij zei: Ik ben cool.

Slide 40 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Je moet het zo doen, trek de lijn precies recht tussen de twee punten.
B
Je moet het zo doen: trek de lijn precies recht tussen de twee punten.
C
Je moet het zo doen, trek de lijn: precies recht tussen de twee punten.

Slide 41 - Quizvraag

Onderdeel Schrijven Algemeen: Advertentie, affiche en flyer

Slide 42 - Tekstslide

Flyer
Flyers worden uitgedeeld op straat, neergelegd in winkels en bedrijven of huis-aan-huis bezorgd. 
Vaak kondigen ze evenementen, cursussen of opleidingen aan, maar ze worden ook wel gebruikt om reclame te maken.

Slide 43 - Tekstslide

Reclamefolder
  • Maak een reclamefolder voor een hand- of voetproduct of een hand- of voetbehandeling (manicure, pedicure, gellak, french manicure etc.). Of massage/ behandeling oid. 
  • In de salon of winkel worden er vaak maandacties bedacht. Aan jullie de opdracht een folder te ontwikkelen voor een actie in de maand december 2023

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Voorbeeld folder Spa One
link

Slide 46 - Tekstslide

Criteria Folder

1. Een foldersjabloon van Word of Canva gebruiken 
2. Kies een hand- of voetproduct of een hand- of voetbehandeling die je in december als actie wil gaan inzetten.
3. Gebruik een afbeelding van je (stage)bedrijf.
4. Gebruik afbeeldingen van je product of behandeling.
5. Vermeld de (actie)prijs.
6. Werkzame bestanddelen van het product vermelden of een korte beschrijving van de behandeling.
7. Contactgegevens bedrijf vermelden.






Slide 47 - Tekstslide

Folder 
Maak de folder zo professioneel mogelijk. Dit is zowel voor het bedrijf als voor de klant aantrekkelijk. 

Je wordt beoordeeld op:
- de inhoud: heb je een aantrekkelijke promotie bedacht?
- de tekst: is de inhoud in foutloos Nederlands geschreven?
- de lay-out: zijn de afbeeldingen relevant?


Slide 48 - Tekstslide

Beoordelen van een flyer

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Maken van een flyer
  • Kies een van de onderstaande situaties:
A.  Je hebt een (mode) event georganiseerd.
B.  Je gaat een korte cursus geven in iets waar jij goed in bent.
C. Je hebt een modemerk opgericht en maakt hier reclame voor.
D. Eigen inbreng

Slide 51 - Tekstslide

Maken van een flyer
Denk na over het onderwerp van je flyer en hoe je dit wilt gaan vormgeven. 
Welke informatie moet op de flyer komen te staan? --> wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe?

Slide 52 - Tekstslide

Maken van een flyer
Maak op papier een schets van je flyer:
  • Welke informatie komt op welke plaats?
  • Met welke opvallende uitspraak trek je de aandacht?
  • Welke afbeeldingen gebruik je?
  • Welke lettertypes en -groottes en welke kleuren gebruik je?

Slide 53 - Tekstslide

Maken van een flyer
Maak de flyer: werk je ontwerp uit op de computer.
Canva is hier erg geschikt voor, of Illustrator
Je flyer moet uit meerdere pagina's bestaan. 

Tips voor de lay-out: 
  • Verdeel de tekst mooi over het hele vlak
  • Gebruik kleuren en een of meer afbeeldingen

Slide 54 - Tekstslide

Volgende les
  • Spellingsregels 3.2 Leestekens en tekens bij woorden vervolg.
  • Verder werken aan je flyer

Slide 55 - Tekstslide