Les 2, 2 havo, week 2 2023

Ga rustig zitten. Telefoon in de tas, pak je boek  en begin met lezen. Geen leesboek mee? Dan krijg je vervangende opdracht en zet ik dit in somtoday. 
Welkom klas 2
Grammatica  
timer
10:00
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ga rustig zitten. Telefoon in de tas, pak je boek  en begin met lezen. Geen leesboek mee? Dan krijg je vervangende opdracht en zet ik dit in somtoday. 
Welkom klas 2
Grammatica  
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Stil lezen, boek C of D 
  • Nakijken opdracht 1 en 3
  • Herhaling zinsdelen 
  • Maken opdrachten  
  • Oefenen zinsdelen online
  • Evaluatie 
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je deze les?

  1. Hoe je de zinsdelen wwg, ond, lv, kunt benoemen. 
  2. Hoe je de zinsdelen mv en bwb kunt benoemen. 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Non-fictie verhaal in zes zinnen
6. Wie wil zijn of haar tekst voorlezen? 

Wat is het verschil tussen fictie en non-fictie? 

Slide 6 - Tekstslide

In tweetallen opdracht 3 
(blz 17/18) nakijken en vergelijken 

1. Hoe heb jij in vijf zinnen beschreven wat jouw leesvoorkeur is?

2. Welke vijf websites heb je gevonden?

3. Welke drie boeken die bij jouw leesvoorkeur passen zou jij willen lezen? 

4. Welke drie boeken die niet echt passen bij jouw leesvoorkeur zou je toch willen lezen? 

5. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen met jouw klasgenoot? 


Deze opdracht komt in je fictiedossier!


 

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdelen. Hoe moest dat ook alweer? 




Slide 8 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
(wwg)
A
De zinsdelen
B
Een uitdrukking
C
ALLE werkwoorden in een zin
D
ALLE zelfstandig naamwoorden in de zin

Slide 9 - Quizvraag

Hoort de pv ook altijd bij het wwg?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde (wwg)
 
De pv en alle andere werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde.
Ana heeft een nieuwe fiets gekocht.
Jij zou gisteren toch gaan werken?

Slide 11 - Tekstslide

Het onderwerp voert het wwg uit.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 14 - Quizvraag

Het onderwerp (ond)

Het onderwerp vind je door te vragen: wie/wat + gezegde?
Ana heeft een nieuwe fiets gekocht.
Wij moeten elke dag naar school.
De dierentuin is helaas gesloten.
Alle appartementen zijn verhuurd.

Slide 15 - Tekstslide

Wat geeft het lv aan?
A
Wie iets doet
B
Wat er gedaan wordt
C
Wie iets overkomt

Slide 16 - Quizvraag

Hoe kan je het LV vinden?
A
wie of wat + werkwoord?
B
wie of wat + gezegde + onderwerp?
C
PV vinden
D
meervoud maken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het LV?
Ik wil een voetbal hebben.
A
ik
B
wil hebben
C
voetbal
D
een voetbal

Slide 18 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp (lv)

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wie of wat + gezegde + onderwerp.

Erik heeft Eva gebeld.
Josje organiseert een feest.
De docent deelde ons het goede nieuws mee.
Ik heb je net een appje gestuurd.
Martijn bestelt een nieuwe telefoon.

Slide 19 - Tekstslide

Wat geeft het mv aan?
A
Wat er gedaan wordt in een zin
B
Wie iets doet in een zin
C
Wie/wat iets overkomt in een zin
D
Voor wie iets bestemd is in een zin

Slide 20 - Quizvraag

De hond geef ik een schop.
Wat is het MV?
A
De hond
B
geef
C
ik
D
een schop

Slide 21 - Quizvraag

Ik had aan hem het nieuwe spel
kunnen lenen.
(MV=?)
A
hem
B
het nieuwe spel
C
ik
D
aan hem

Slide 22 - Quizvraag

Ik leen mijn zus nooit iets.

mv =
A
mijn zus
B
ik
C
nooit
D
iets

Slide 23 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp (mv)

Een woord(groep) is een meewerkend voorwerp (mv) als je er aan (of soms voor) voor kunt zetten én als je aan of voor kunt weglaten.

Ik geef mijn oma een bos bloemen.
Ons komt die afspraak wel goed uit.
Schenk jij Lisa een drankje in?
Bijna elke gast geeft Amir een fooi.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een bwb?
A
wat+ow+gez.
B
aan wie of voor wie
C
waarom, wanneer enz.
D
Het is eerste woordje van een vraagzin.

Slide 25 - Quizvraag

Er is altijd een BWB in een zin
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de bwb?

Wie wil dit morgen doen?
A
Geen bwb
B
Wie
C
Dit
D
Morgen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de bwb?
Ik speel altijd vals.
A
Ik
B
speel
C
altijd
D
vals

Slide 28 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling (bwb)

De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom.

De auto staat in de garage.
Morgen komt Kees op bezoek.
De studenten gaan naar het zwembad.
De thee staat op het aanrecht.

Slide 29 - Tekstslide

Snap je hoe je een wwg, ond, lv, mv en bwb kunt vinden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Aan de slag
  1. Maken opdracht 1, blz 19. 
  2. Opdracht 1, 2 en 3 van herhalingsopdracht (zie planner) 
  3. Oefenen zinsdelen online 

Heb je een vraag? Steek je hand op (in LessonUp) en werk rustig door.  Ik kom vanzelf bij je. 

timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Evaluatie 
  1. Had je opdracht 1 en 3 goed gemaakt? 
  2. Wat wist je nog van de zinsdelen? 
  3. Het huiswerk voor de volgende les: 

Opdracht 1 (blz 19) 
Herhalingsopdracht af? 
Zinsdelen online oefenen .

Nog vragen? 



Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
Huiswerk: opdracht 1  (blz 19 Op Niveau) 
Opdracht 1, 2 en 3 van herhalingsopdracht (zie planner)
Online oefenen met zinsdelen (link in planner)
Leesboek, niveau C of D mee. 
Geen boek mee? Tekst lezen + opdracht. 

Tot de volgende les en een fijne dag!

Slide 33 - Tekstslide