Révision partie 1 chapitre 5 - H3
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
de + le wordt ...
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 2 - Quizvraag
de + la wordt ...
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 3 - Quizvraag
de + l' wordt ...
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 4 - Quizvraag
de + les wordt ...
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 5 - Quizvraag
Welk lidwoord gebruik je wanneer er een woord van hoeveelheid in de zin staat?
A
le, la, l' of les
B
du, de la, de l' of des
C
de of d'
D
un of une
Slide 6 - Quizvraag
Welk lidwoord gebruik je wanneer er één van de volgende werkwoorden in de zin staat (aimer, préférer, détester, adorer)?
A
le, la, l', of les
B
du, de la, de l' of des
C
de of d'
D
un of une
Slide 7 - Quizvraag
Welk lidwoord?
j'ai mangé ____ viande (v)
j'ai mangé ____ viande (v)
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 8 - Quizvraag
Welk lidwoord?
elle n'a pas mangé _____ fromage (m)
elle n'a pas mangé _____ fromage (m)
A
du
B
de la
C
de
D
des
Slide 9 - Quizvraag
Welk lidwoord?
Tu adores _____ crêpe (v)
Tu adores _____ crêpe (v)
A
de la
B
de
C
la
D
du
Slide 10 - Quizvraag
j'ai mangé ____ légumes (mv)
A
des
B
du
C
de
D
d'
Slide 11 - Quizvraag
Welk lidwoord?
Tu bois un litre ____ eau (m)
Tu bois un litre ____ eau (m)
A
du
B
de
C
de l'
D
un
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord heeft niet te maken met de eten/drinken/gerechten?
A
avoir faim
B
avoir soif
C
avoir l'air
D
manger
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord heeft niet te maken met eten/drinken/gerechten?
A
sauver
B
la bouteille
C
la viande
D
le fromage
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord is geen werkwoord?
A
hésiter
B
mettre
C
avoir besoin de
D
gentil
Slide 15 - Quizvraag
Welk woord heeft niet te maken met eten/drinken/koken/gerechten
A
le cuisinier
B
le repas
C
peut-être
D
le poisson
Slide 16 - Quizvraag
Wat is geen (heel of vervoegd) werkwoord?
A
raconter
B
depuis
C
commander
D
vas-y
