6.2 Het gaat om de winst!

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 164 en open je schrift voor een opdracht.




1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 164 en open je schrift voor een opdracht.




Slide 1 - Tekstslide

Dit gaan we doen deze les
  1. Uitleg paragraaf 6.2 deel 1
  2. Zelfstandig werken 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2
𑿱 Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de 
    verkoopprijs kunt berekenen.

𑿱 Je kunt de consumentenprijs berekenen.

𑿱 Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Van inkoopprijs
naar verkoopprijs
Als je winkelier bent, koop je je goederen in bij een groothandel of fabriek.
Je betaalt de inkoopprijs, maar verkoopt zelf het product voor duurder door.

Het bedrag of % dat je optelt bij de inkoopprijs heet brutowinstopslag.
Een deel daarvan gebruik je om bedrijfskosten te betalen, zoals huur en personeel. Het andere deel is je winst.


Stap 1: Maken 1 t/m 4 vanaf blz. 164
Stap 2: Maken 6.1 blz. 176
Stap 3: Maken 6.1 blz. 178
timer
5:00
De verkoopprijs berekenen:
Inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 4 - Tekstslide

Welke prijs betaalt de 
consument?
Als je als consument iets koopt, betaal je bovenop de verkoopprijs btw.
Btw = omzetbelasting, belasting toegevoegde waarde

De winkelier moet de btw afdragen aan de overheid. Hij verdient er dus niets aan.

21% btw: normale tarief voor producten
9% btw: verlaagd tarief voor levensmiddelen en boeken bijv.
Stap 1: Maken 5 t/m 7 vanaf blz. 165
Stap 2: Maken 6.1 blz. 176
Stap 3: Maken 6.1 blz. 178
timer
5:00
De verkoopprijs: Inkoopprijs + brutowinstopslag
Consumentenprijs: verkoopprijs + btw

Slide 5 - Tekstslide

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 165 en open je schrift voor een opdracht.




Slide 6 - Tekstslide

Dit gaan we doen deze les
  1. Uitleg paragraaf 6.2 deel 2
  2. Zelfstandig werken 

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2
𑿱 Je kunt het btw-bedrag in de consumentenprijs 
    berekenen.
𑿱 Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de 
    omzet berekenen.
𑿱 Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst 
    en kunt deze beide berekenen.



Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel btw zit in de 
consumentenprijs
Consumentenprijs (= inclusief btw)
 bedrag = 100% + btw-percentage

Verkoopprijs (=exclusief btw)
bedrag = 100%


Stap 1: Maken 8 op blz. 166
Stap 2: Maken 6.1 & 6.2 blz. 176
Stap 3: Maken 6.1 blz. 178
timer
3:00
Voorbeeld:
Consumentenprijs is €60,50
1.Hoeveel is de btw?
2.Wat is de verkoopprijs?

Verkoopprijs is €75. Btw is 21%
3.Wat is de consumentenprijs?

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel geld komt er 
binnen?
Afzet =   het aantal producten dat je met
               jouw bedrijf verkoopt.
Omzet = het totaalbedrag dat je ontvangt
               door producten te verkopen. Ook
               verkoopopbrengst genoemd.

Omzet = afzet x verkoopprijs
Stap 1: Maken 8,9 & 10 op blz. 166
Stap 2: Maken 6.1 & 6.2 blz. 176
Stap 3: Maken 6.1 blz. 178
timer
3:30
Voorbeeld:
Mevrouw Bajramovic verkoopt deze maand 500 Levi's spijkerbroeken van €110 per stuk.

Hoeveel bedraagt de omzet?

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel houd je eraan over?
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten



Stap 1: Maken 11 op blz. 166
Stap 2: Maken 6.1 & 6.2 blz. 176
Stap 3: Maken 6.1 blz. 178
timer
3:00
Voorbeeld:
Met verkoop van T-shirts behaal je een omzet van €12.600. Je hebt de T-shirts voor in totaal €6.500 ingekocht. Je bedrijfskosten zijn €2.800.

Bereken de brutowinst en het nettoresultaat.
Van de brutowinst gaan nog
bedrijfskosten af (bijv. huur en personeelskosten)
en wat je dan overhoudt is het nettoresultaat. 
Dit kan positief zijn, dit noem je nettowinst, maar 
als het negatief is, noem je dit nettoverlies.

Slide 11 - Tekstslide