Hierna volgen twee dia's met een toetsvraag.
Bij de eerste dia benoem je de zinsdelen van de zin. Zet onder elkaar: pv, ow, wg, lv en zet erachter wat het antwoord is.
Bij de tweede dia benoem je de woordsoorten. zet onder elkaar: lw, zn, ww, bn, vz en schrijf de woorden erachter die daarbij horen.