KGT1 les 30

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Op tafel: 

kern- boek, schrijfmap, later: laptop

Lesprogramma hst 30

1. Hoe staat het met Katvis? Heb je het uitgelezen en af (even magister bekijken)
2. Hst 30 uitleg + oefenen 
3. Maken oefeningen + Numo check
4. Morgen laatste les: dan bespreken we wat er moet voor PTO

Lesdoel Hst 30

Je leert wat sterke woorden in de verleden tijd te schrijven zoals: ik las, ik liep, wij zochten 

Katvis: uit? Boekopdracht gemaakt? Magister ingeleverd?

Samen 

Opdracht 1 tm 3  hst 30  blz. 64

Schrijf op in je map 

Lees de uitleg in het vak BELANGRIJK.

Hoe vind je de persoonsvorm? 

Vraag maken, dan vooraan

Tegenwoordige tijd maken, woord dat verandert is pv

Lesdoel Hst 30 

Je leert sterke werkwoorden in de verleden tijd te schrijven zoals: zij las, ik liep, wij zochten. 

Sterke werkwoorden?

Zijn zó sterk dat ze de klank van een werkwoord kunnen veranderen als het werkwoord in de verleden tijd staat. Bijv:

ik zing-zong

ik loop-liep

Zwakke werkwoorden?

Hebben 't ex-kofschip nodig om te veranderen in verleden tijd bijv:

ik lach - lachte => 

ik dans- danste => 

ik bel - belde  (geen 't x-kofschip)

Lees ook blz. 64 van je boek 

het stuk 'belangrijk' over 

persoonsvorm verleden tijd 

Programma vandaag  Hst 30 

Welke verleden tijd hoort bij welk werkwoord? Sleep naar elkaar toe. 

Blaas

weet 

sta

rijden

steek

ontbijt

blies

reden

ontbeet

wist 

sloeg

stak

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: ik val

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: hij giet

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de juf kiest

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: wij eten

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van: de politie vindt

Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Op vakantie (eten) we elke dag pasta

Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Mehmet (bijten) op zijn pen van de zenuwen

Schrijf de goede persoonsvorm van het werkwoord in de verleden tijd:
De brandweer (gaan) er direct op af.

Sterk of zwak werkwoord?
Ontmoeten

1. Sterk
2. Zwak

Sterk of zwak werkwoord?
merken

1. Sterk
2. Zwak

Sterk of zwak werkwoord?
vinden

1. Sterk
2. Zwak

Schrijf twee goede zinnen en gebruik minimaal twee van de volgende werkwoorden in de verleden tijd:
gaan - kopen - vallen - staan - drinken - vinden- denken - liegen

Heb je inmiddels 5 uur op NUMO gewerkt?  

Werk aan werkwoordspelling!

- ik heb gelezen in "De regels van drie"

- ik weet het verschil tussen sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden 

Doel bereikt?