Donderdag 6 februari 2025

Donderdag 6 februari 2025
Je leert:
  • wat standaardtaal is
  • wat vaktaal is
  • wat jongerentaal is
  • over taalgebruik op sociale media.


1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 6 februari 2025
Je leert:
  • wat standaardtaal is
  • wat vaktaal is
  • wat jongerentaal is
  • over taalgebruik op sociale media.


Slide 1 - Tekstslide

standaardtaal
In Nederland is het Standaardnederlands de standaardtaal. Dat is niet alleen de officiële taal in Nederland, maar ook in België, Suriname, Curaçao, Sint Maarten en Aruba. In de provincie Friesland is ook het Fries de standaardtaal.
In het dagelijks leven kom je veel varianten op de standaardtaal tegen. Een marktkoopman spreekt anders Nederlands dan de minister-president. Je ouders spreken anders dan je vrienden.

Slide 2 - Tekstslide

Groepstalen
Binnen elke taal zijn er verschillende groepstalen. Een groepstaal is de taal die een groep mensen spreekt. Met deze taal laat je zien bij welke groep je hoort.
Er zijn verschillende soorten groepstalen, bijvoorbeeld vaktaal, sporttaal en jongerentaal.

Slide 3 - Tekstslide

vaktaal
Mensen met hetzelfde beroep gebruiken woorden die speciaal bij hun vak horen.
Voorbeeld
vaktaal van kappers: permanenten, touperen, krulsterkte
vaktaal van automonteurs: brug, carrosserie, distributieriem
vaktaal van loodgieters: pijptang, sifon, afdekrozet

Slide 4 - Tekstslide

sporttaal
Mensen die over een sport praten, gebruiken woorden die bij deze sport horen.
Voorbeeld
voetbaltaal: aanspeelpunt, stiften, zwabberbal
wielrentaal: berggeit, putjesrijder, lossen

Slide 5 - Tekstslide

jongerentaal
De taal die jongeren gebruiken, met veel nieuwe woorden. Deze taal verandert snel en niet alle jongeren spreken dezelfde jongerentaal.
Voorbeeld
hosselen, dissen, kranka, boieee, duh, moshimoshi, skeer, snitch, dampoe, fakka

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een 'assist' in sporttaal?
A
Een pass die leidt tot een doelpunt
B
Een fout tijdens de wedstrijd
C
Een schot op doel
D
Een penalty

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent 'fomo' in jongerentaal?
A
Voorkeur voor online gamen
B
Een nieuwe trend volgen
C
Angst om iets te missen
D
Een sportevenement bijwonen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is 'doelpuntenmaker' in sporttaal?
A
Een scheidsrechter
B
Een supporter
C
Speler die doelpunten scoort
D
De coach van het team

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent 'lit' in jongerentaal?
A
Saai of oninteressant
B
Slecht of vervelend
C
Geweldig of leuk
D
Oud of verouderd

Slide 10 - Quizvraag

(thuis)werk
BK > bladzijde 103-106: opdracht 41, 42, 45, 46, 47, 49

M (gth) bladzijde 115-118: opdracht 33, 34, 36, 37, 38, 39


Slide 11 - Tekstslide