I - am walking - to school - today. Wie - doet? - wat? - wanneer?
They - are - usually - at the gym - on Mondays. She - bought - a blue dress.
Slide 7 - Tekstslide
Zet in de juiste volgorde: He - to the market - on - always - Sundays - goes
timer
1:00
Slide 8 - Open vraag
Tijd en plaats in de zin
De tijdsbepaling (wanneer iets gebeurt) mag vooraan of achteraan in de zin. Je mag de tijd alleen vooraan zetten als dat het belangrijkste in de zin is. When did you see him? > Yesterday I saw him.
Slide 9 - Tekstslide
Tijd en plaats in de zin.
Eerst komt de plaatsbepaling en dan de tijdsbepaling in de zin. Ezelsbruggetje: patat - toetje (plaats - tijd)
In het alfabet komt de t voor de p ;-)
I saw him at the supermarket last week. We went to Mexico two years ago.