9.1 DNA

9.1 erfelijkheid
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

9.1 erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

erfelijkheid

Slide 2 - Woordweb

chromosomen
Homologe chromosomen 
chromosomen bestaan uit 2 chromatiden en 1 centromeer
Chromosoom= DNA + eiwitten
haploïde cel = n = geslachtscel 23 mens
Diploïde cel = 2n = 46 mens

Slide 3 - Tekstslide

Waardoor lijk je op je ouders?

In voortplantingscellen  (eicellen en zaadcellen) zitten 23 chromosomen.

Bij de bevruchting krijg je 23 chromosomen van je moeder (via eicel) en 23 van je vader (via zaadcel) -> 2 x 23 = 46 chromosomen. 

Slide 4 - Tekstslide

Geslachts-chromosomen

Eerste 22 chromosoomparen zijn ongeveer hetzelfde.

Het 23e paar kan 2 vormen hebben: 
een X-vorm en een Y-vorm.

XX = het een vrouw.
XY = het een man.

De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

erfelijke eigenschappen
aangeboren
gen= 1 eigenschap
allel= A of a 
vb. A=bruine ogen en a= blauwe ogen
genotype= Aa, AA en aa

Slide 8 - Tekstslide

invloed van het milieu

emergente eigenschappen= eigenschap dat niet af te leiden is uit DNA, zoals pianospelen

fenotype= eigenschap dat je ziet.
afhankelijk van genotype + Milieu

Slide 9 - Tekstslide

cellen verschillen

celdifferentiatie= specialiseren cellen in een bepaalde taak

genexpressie= omzetten RNA in eiwitten, een eigenschap komt tot uiting
bepaald door regulatorgenen die structuurgenen aan of uit zetten

Slide 10 - Tekstslide

Geef aan waardoor een eeneiige tweeling kan verschillen van uiterlijk, terwijl ze hetzelfde genotype hebben.

Slide 11 - Open vraag

Opdrachten 9.1
10 opdrachten maken
Na 15 minuten bespreken we de antwoorden
daarna verder met 9.2 eerste kruisingen

Slide 12 - Tekstslide