Herhaling H4 Zouten - zoutformules, vergelijkingen en rekenwerk
Herhaling H4
Zouten
Dit zouden jullie moeten kunnen...
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H4
Zouten
Dit zouden jullie moeten kunnen...
Slide 1 - Tekstslide
Wat gebeurt er op microniveau (deeltjes niveau) bij het oplossen van een zout?
A
de ionen gaan harder trillen
B
de zoutkorrels verdwijnen
C
de ionen laten elkaar los en gaan vrij bewegen
D
de ionen gaan in een rooster zitten
Slide 2 - Quizvraag
Geef de verhoudingsformule van bariumfluoride
A
BaF
B
Ba2F
C
BaF2
D
Ba2F2
Slide 3 - Quizvraag
Geef de naam van
Al2O3
Slide 4 - Open vraag
Geef de naam van
Ca(CH3COO)2
Slide 5 - Open vraag
goed oplosbaar
slecht oplosbaar
kaliumfosfaat
koperhydroxide
zilverfluoride
bariumhydroxide
zinksulfide
Loodjodide
Fe(CH3COO)3
CaS
NaBr
Ni(NO3)2
Slide 6 - Sleepvraag
Wat voor gebeurtenis is de onderstaande vergelijking?
3K+(aq)+PO43−(aq)−>K3PO4(s)
A
oplosvergelijking van calciumfosfaat
B
oplosvergelijking van kaliumfosfaat
C
indampvergelijking van calciumfosfaat
D
indampvergelijking van kaliumfosfaat
Slide 7 - Quizvraag
Wat is er hier fout?
BaCO3(s)−>Ba2+(aq)+CO32−(aq)
A
De ladingen kloppen niet
B
De zoutformule van bariumcarbonaat is fout
C
De reactievergelijking is niet kloppend
D
bariumcarbonaat slecht oplosbaar, dus het kan niet
Slide 8 - Quizvraag
Geef, indien mogelijk, de oplosvergelijking van calciumhydroxide
Slide 9 - Open vraag
Geef, indien mogelijk, de oplosvergelijking van calciumfosfaat
Slide 10 - Open vraag
Geef, indien mogelijk, de oplosvergelijking van potas
Slide 11 - Open vraag
Wat klopt hier niet?
BaOH2(s)−>Ba2+(aq)+2OH−(aq)
A
de '2' achter BaOH
B
De haakjes missen in de verhoudingsformule
C
de '2' voor hydroxide
D
niks, alles klopt.
Slide 12 - Quizvraag
Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion
Slide 13 - Quizvraag
Hiernaast zie je een voorstelling voor het oplossen van kaliumchloride in water. Welke bewering is juist:
A
Het groene bolletjes is het chloride ion. Het oranje bolletje is het kaliumion
B
Het groene bolletje is het kaliumion. Het oranje bolletje is het chloride ion
C
Onjuiste voorstelling, kaliumchloride lost slecht op in water.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de eenheid van molariteit?
A
mol
B
g/L
C
mol/L
D
L/mol
Slide 15 - Quizvraag
Er wordt 2,0 mol glucose opgelost in 0,25 L water. Wat is de molariteit van de oplossing?
A
2,0 M
B
4,0 M
C
6,0 M
D
8,0 M
Slide 16 - Quizvraag
Stel, je hebt een 0,10 M aluminium-sulfaat-oplossing. Wat is de molariteit van:
SO42−ionen
A
0,10 mol/L
B
0,20 mol/L
C
0,30 mol/L
D
dat kun je niet weten
Slide 17 - Quizvraag
Er zijn vier ionsoorten in oplossing. Welke vormen een slecht oplosbaar zout?
K++NO3−+Al3++CO32−
A
K++NO3−
B
K++CO32−
C
Al3++NO3−
D
Al3++CO32−
Slide 18 - Quizvraag
Je hebt twee oplossingen: kopersulfaat en kaliumhydroxide. Deze voeg je bij elkaar. Onstaat er een neerslag? Zo ja, noteer de neerslagreactie.
Slide 19 - Open vraag
Je hebt twee oplossingen, kaliumchloride en ammoniumnitraat. Deze doe je bij elkaar. Onstaat er een neerslag? Zo ja, noteer de oplosreacties en de neerslagreactie.
Slide 20 - Open vraag
In afvalwater moeten fosfaationen worden verwijderd. Noteer je werkplan.
Slide 21 - Open vraag
Dat was het! Geef een inschatting van jouw cijfer! (en evt commentaar)
Slide 22 - Open vraag
Je hebt het zout lood(II)jodide nodig. Noteer je werkplan.