VWO 3 - 20 janvier

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour ! 

- Zet je camera aan

- Leg je telefoon naast je, we gaan het gebruiken

Fijne les! 

Aujourd'hui 

- Herhalingsoefening 

- Werken aan de digitale methode

Leerdoelen : Jullie hebben een herhaling gehad voor het SO. 

Tu "venir" (présent)

Herhalingsoefening

Tu viens

Elles "venir" (passé composé)

Herhalingsoefening

Elles sont venues

Nous "devenir" (imparfait)

Herhalingsoefening

Nous devenions

Je "revenir" (futur)

Herhalingsoefening

Je reviendrai

"Ik heb gegeten" in het Frans ?

1. J'ai mangé
2. J'ai manger
3. Je suis mangé
4. Je suis manger

Herhalingsoefening

J'ai mangé. 

-er ww --> voltooid deelwoord -é 

Manger --> mangé

"Ik heb geslapen" in het Frans ?

1. J'ai dormit
2. J'ai dormi
3. Je suis dormit
4. Je suis dormi

Herhalingsoefening

J'ai dormi. 

-ir ww --> voltooid deelwoord -i

dormir --> dormi

"Ik heb gewacht" in het Frans ?

1. J'ai attendru
2. J'ai attendut
3. J'ai attendus
4. J'ai attendu

Herhalingsoefening

J'ai attendu. 

-re ww --> voltooid deelwoord -u

attendre --> attendu

"Ze is gegaan" in het Frans ?

1. Elle est allé
2. Elle est allée
3. Elle a allé
4. Elle a allée

Herhalingsoefening

Met être moeten jullie een extra -s of -e bij het voltooid deelwoord toevoegen. 

Il est allé

Elle est allée

Ils sont allés

Elles sont allées

"We zijn verhuisd" in het Frans ?

1. Nous avons déménagé
2. Nous avons déménagés
3. Nous sommes déménagé
4. Nous sommes déménagés

Herhalingsoefening

Soms moeten jullie "avoir" gebruiken in het geval waar jullie "zijn" in het Nederlands zouden gebruiken. 

"J'ai envie d'aller dehors"

"avoir envie de" in het Nederlands?

1. dol zijn op
2. zin hebben in
3. nu is het genoeg
4. geld opzijzetten

"Est-ce que ça a marché?"

"ça a marché" in het Nederlands?

1. Helemaal
2. van hout
3. nu is het genoeg
4. is het gelukt

"Ons huis is van hout"

"van hout" in het Frans?

1. en tissu
2. en bois
3. en plastique
4. en verre

"Cela est interdit"

"interdit" in het Nederlands?

1. toegestaan
2. verbazingwekkend
3. verboden
4. nodig

"Les réfugiés vivent ici"

"réfugié" in het Nederlands?

1. vluchteling
2. kunstenaar
3. werknemer
4. baas

"Hij draagt een overhemd"

"overhemd" in het Frans?

1. pull
2. chemise
3. pantalon
4. manteau

"La guerre commença en 1914"

"guerre" in het Nederlands?

1. ongeluk
2. ramp
3. oorlog
4. ruzie

Digitale methode 

Nu moeten jullie met de digitale methode werken aan jullie leerdoelen voor het SO.