We hebben het gisteren gehad over de woordraadstrategie zoeken naar voorbeelden. Een andere woordraadstrategie is: zoek een tegenstelling.
De betekenis van een moeilijk woord kun je soms vinden doordat er een tegenstelling van dat woord in de tekst staat:
De wiskundetoetsen voor havo en vwo zijn identiek, maar de beoordeling is verschillend.
Slide 5 - Tekstslide
Woordraadstrategie - tegenstelling
Je kunt tegenstellingen herkennen aan de vorm.
Het basiswoord + voorvoegsel, a-, on-, il-, in-, im-, ir- sociaal - asociaal relevant - irrelevant zorgvuldig - onzorgvuldig actief - inactief Deze voorvoegsels geven het woord de betekenis niet-
Slide 6 - Tekstslide
Woordraadstrategie - tegenstelling
Je kunt tegenstellingen herkennen aan:
vervanging van het voorvoegsel; behandelen - mishandelen
een heel ander woord; flauw - scherp
een tegenstelling komt vaak na een signaalwoord; maar, anderzijds, echter, daarentegen... etc
Slide 7 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 2, 4, 5 en 7 van hoofdstuk 4 - woordenschat
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil. Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over woordraadstrategieën. Klaar? Dan maak je opdracht 3 en 6.
timer
15:00
Slide 8 - Tekstslide
Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
wat woordraadstrategieën zijn
voor voorbeelden en tegenstellingen
en hoe je deze gebruikt
Klopt dit?
Slide 9 - Tekstslide
Tijd om te lezen
Pak je boek erbij
We lezen in stilte
timer
10:00
Slide 10 - Tekstslide
Woordraadstrategie?
Voorbeelden zijn handig om achter de betekenis van een woord te komen dat je nog niet kent.
Als je in een tekst een woord tegenkomt dat je nog niet kent kun je op zoek gaan naar een voorbeeld in de tekst.
Zo weet je wat de schrijver bedoelt.
Slide 11 - Tekstslide
Woordraadstrategie - voorbeeld
Voorbeelden staan vaak tussen haakjes, komma's of streepjes; Voor veel functies (hovenier, kok) moet je na de middelbare school een beroepsopleiding volgen.
Voorbeelden staan vaak na signaalwoorden als bijvoorbeeld, zoals... etc.; Mijn opa houdt erg van schaaldieren, zoals kreeft, krab en garnalen.
Slide 12 - Tekstslide
Woordraadstrategie - voorbeeld
Voorbeelden staan vaak na een dubbele punt; Emma is een echte techneut: ze repareert alles met gemak.
Voorbeelden staan vaak voorafgaand aan een moeilijk woord; Ik houd van lezen; ik ben een echte boekenwurm.
Dus, ken je een woord niet? Probeer dan in de tekst te zoeken naar een voorbeeld.
Slide 13 - Tekstslide
Woordraadstrategie - tegenstelling
We hebben het gisteren gehad over de woordraadstrategie zoeken naar voorbeelden. Een andere woordraadstrategie is: zoek een tegenstelling.
De betekenis van een moeilijk woord kun je soms vinden doordat er een tegenstelling van dat woord in de tekst staat:
De wiskundetoetsen voor havo en vwo zijn identiek, maar de beoordeling is verschillend.
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 2, 4, 5 en 7 van hoofdstuk 4: woordenschat op de Chromebooks
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil. Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op. Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over woordraadstrategieën. Klaar? Dan maak je opdracht 1, 3 en 6.
timer
15:00
Slide 15 - Tekstslide
Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
wat woordraadstrategieën zijn
voor tegenstellingen
en hoe je deze gebruikt
Klopt dit?
Slide 16 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
lezen in je leesboek
leren over grammatica: werkwoordelijk gezegde
we maken opdrachten
Slide 17 - Tekstslide
Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
wat het werkwoordelijk gezegde is;
hoe je deze herkent
en hoe je deze vindt in een zin
Slide 18 - Tekstslide
Grammatica - wat weet je nog?
Slide 19 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Zinnen bestaan uit zinsdelen. De persoonsvorm en het onderwerp ken je al.
Een ander zinsdeel is het werkwoordelijk gezegde (wg),
dat bestaat uit alle werkwoorden van de zin.
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet.
Slide 20 - Tekstslide
Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn.
Zullen / we (ow) / morgen / samen / een cadeau / kopen / in de stad? wg = zullen kopen
Peter (ow) / nodigt / familie en vrienden / uit / voor zijn verjaardag. wg = nodigt uit (want het hele werkwoord is uitnodigen)
Slide 21 - Tekstslide
Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde?
Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
Mijn zusjes (ow) / zitten / hun huiswerk / te maken.
wg = zitten te maken
Zijn / die scholieren (ow) / over hun docent / aan het roddelen?
wg = zijn aan het roddelen
Slide 22 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1, 2 en 3 van hoofdstuk 3: grammatica - zinsdelen in je schrift.
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil. Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over het werkwoordelijk gezegde. Klaar? Dan maak je opdracht 4 en 5.