Kapitel 2: Voorzetsels & Persoonlijk voornaamwoord 3e naamval

3e Naamval persoonlijke voornaamwoord 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

3e Naamval persoonlijke voornaamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
Lesdoel
Je kunt de voorzetsels bij de 3e naamval opnoemen.
Je kent de vertaling van de voorzetsels van de 3e naamval.
Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 3e naamval.
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval vervoegen.


Benodigdheden
        Laptop
        Aantekeningenschrift
        Pen
        Grammatica overzicht

Slide 2 - Tekstslide

  • aus
      bei
      mit
      nach
      seit
      von
      zu
     außer
  gegenüber
    


Voorzetsels 3e naamval
Scan QR LessonUp 
-
-
-
-
-
-
-
 -    
    


uit
bij
met
naar, na
sinds
van
naar
behalve  
- bovendien    


persoonlijke vnw. 
veranderen van vorm
plaatsen, landen
personen

Slide 3 - Tekstslide

Nederlands           1e naamval           3e naamval
Persoonlijke voornaamwoorden
ik         mij
jij         jou
hij       hem
zij        haar
het      -
wij       ons
jullie   -
zij        hen/hun
u         

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 4 - Tekstslide

Sleep juiste vertaling naar de voorzetsels.
uit
bij
met
naar, na
sinds
van
naar
seit
bei
nach
von
mit
aus
zu
personen
plekken, plaatsen

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep juiste vertaling naar de persoonlijke vnw.
ik, mij
jij, jou
hij, hem
zij, haar
wij, ons
jullie
zij, hen/hun
u
het
uns
dir
ihr
euch
ihm
mir
Sie
sie
ich
du
er
ihr
wir
ihnen
Ihnen
es

Slide 6 - Sleepvraag

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
aus _____ (jou)

Slide 7 - Open vraag

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
seit _____ (u)

Slide 8 - Open vraag

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
Sie ist bei ______ (ons)

Slide 9 - Open vraag

Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
Ihr geht zu ______ (mij)

Slide 10 - Open vraag

Vertaal voorzetsel en vervoeg het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
naar ons

Slide 11 - Open vraag

Vertaal voorzetsel en vervoeg het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
uit jou

Slide 12 - Open vraag

Vertaal voorzetsel & zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
Kann ich __________ (met jou) mitkommen?

Slide 13 - Open vraag

Vertaal voorzetsel & zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval:
Kannst du das ______ (bij u) lassen?

Slide 14 - Open vraag