Z33K zinsontleding 1.7 grammatica

Zin in zinsontleden (1)
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zin in zinsontleden (1)
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van deze zin:
Gisteren heeft Tara de dure vaas op de grond laten vallen.
A
Heeft
B
De dure vaas
C
Tara
D
Gisteren

Slide 2 - Quizvraag

Waar of niet waar:
Het onderwerp van een zin moet altijd een persoon zijn.

Slide 3 - Open vraag

Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:

Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld.
A
Heb
B
Heb gewandeld
C
Heb ik gewandeld
D
Vorige week

Slide 4 - Quizvraag

Morgen heb ik geen huiswerk.
Hoe noemen we het zinsdeel 'Morgen'?

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel weken zit jij al op school?

Wat is het onderwerp van deze zin?
A
School
B
Weken
C
Jij
D
Al op school

Slide 6 - Quizvraag

Mevrouw De Grauw legt grammatica uit aan haar leerlingen.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 7 - Open vraag

Mevrouw de Grauw legt grammatica uit aan haar klas.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 8 - Open vraag

Mijn buurvrouw heeft een hele lieve hond.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mijn buurvrouw
B
Hond
C
Heeft
D
Een hele lieve hond

Slide 9 - Quizvraag

Bedenk een vraagzin waarbij de persoonsvorm WEL vooraan in de zin staat

Slide 10 - Open vraag

Ik heb mijn oude boeken aan mijn jongere broertje gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan mijn jongere broertje
B
broertje
C
mijn jongere broertje
D
jongere broertje

Slide 11 - Quizvraag

Elke donderdagavond eten mijn moeder en ik sushi op de bank.
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 12 - Quizvraag

Op welke twee manieren kan je de persoonsvorm uit de zin halen?

Slide 13 - Open vraag

Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van de stad.
Wat is het onderwerp?
A
Beste vrienden
B
De stad
C
Mijn beste vrienden
D
De andere kant van de stad

Slide 14 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin waarbij de persoonsvorm een meervoudsvorm is.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de allereerste stap als je een zin gaat ontleden?
A
Het onderwerp zoeken
B
De zin in een andere tijd (t.t. of v.t.) zetten.
C
Een vraagzin van de zin maken.
D
De zin in zinsdelen verdelen.

Slide 16 - Quizvraag

Verander de zin van enkelvoud naar meervoud:
Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.

Slide 17 - Open vraag

Zet de zin in de verleden tijd zodat de persoonsvorm verandert:
Ik ben echt helemaal klaar met grammatica.

Slide 18 - Open vraag