Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd
• Schrijf het woord zo kort mogelijk.
• Gebruik alleen dubbele letters als dat nodig is voor de uitspraak: hebben → hadden
• Kijk naar de vorm voor wij/jullie/zij om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
– ik vond, want: wij/jullie/zij vonden
– hij wist, want: wij/jullie/zij wisten.
Let op: een persoonsvorm verleden tijd eindigt nooit op -dt.