4.1 EN 4.2 komen en gaan
1 / 18
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
de groenten
Slide 2 - Woordweb
het fruit
Slide 3 - Woordweb
Wat koop je bij de bakker?
Slide 4 - Open vraag
Wat koop je bij de slager?
Slide 5 - Open vraag
Waar doe jij boodschappen?
Slide 6 - Open vraag
Wat is de goede vorm van komen?
Mijn vader _____ uit Suriname.
Mijn vader _____ uit Suriname.
A
komen
B
kom
C
komt
D
Kom
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de goede vorm van komen?
_____ jij vaak bij de slager?
_____ jij vaak bij de slager?
A
Komt
B
kom
C
Kom
D
komen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de goede vorm van komen?
Jullie _____ op tijd in de les.
Jullie _____ op tijd in de les.
A
komen
B
komt
C
kom
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de goede vorm van komen?
Mijn broer en zus _____ uit Afrika.
Mijn broer en zus _____ uit Afrika.
A
kom
B
komen
C
komt
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de goede vorm van gaan?
Mijn nichtje _____ naar school.
Mijn nichtje _____ naar school.
A
ga
B
gaan
C
gat
D
gaat
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de goede vorm van gaan?
Ik ____ vaak naar de bioscoop.
Ik ____ vaak naar de bioscoop.
A
ga
B
gaan
C
gaat
Slide 12 - Quizvraag
Hans... de appels in de supermarkt.
A
koop
B
kopen
C
koopt
Slide 13 - Quizvraag
Mijn moeder en ik ... vandaag het vlees bij de slager.
A
kopen
B
koop
C
koopt
Slide 14 - Quizvraag
Julia... morgen naar de bakker.
A
ga
B
gaat
C
gaan
Slide 15 - Quizvraag
De bus komt niet. Wij ... te laat op school.
A
kom
B
komt
C
komen
Slide 16 - Quizvraag
Yusuf en Maria zitten in de auto. Zij ... naar de verjaardag.
A
ga
B
gaan
C
gaat
Slide 17 - Quizvraag
De bus komt niet meer. Wij ... te laat op school.
A
kom
B
komt
C
komen
