2.8 Spelling

2.8 Spelling
Pak je laptop/boek schrift 
pen
Start met lezen
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.8 Spelling
Pak je laptop/boek schrift 
pen
Start met lezen

Slide 1 - Tekstslide

2.8 Schrijfopdracht
Schrijf een kort verhaaltje (5 zinnen) over de lob-dagen ( v.t.). 

Denk aan hoofdletters en leestekens.
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

  • hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt;

  • hoe je het meervoud schrijft van woorden op -ie en -ee.

Wat zijn zwakke en sterke werkwoorden? 

Slide 3 - Tekstslide

Welk werkwoord is NIET zwak?
A
botsen
B
vliegen
C
varen
D
staren

Slide 4 - Quizvraag

v.t. van 'fietsen'
=
A
fietsen
B
fiettsen
C
fietsten
D
fietsden

Slide 5 - Quizvraag

v.t. van 'kopen'
=
A
kochten
B
koopten
C
koopden
D
kopten

Slide 6 - Quizvraag

Zwakke werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden krijgen de standaardregel: 
stam + de(n) of stam + te(n)

Stam = infinitief - en
Staat de laatste letter in x't kofschip? + te(n)
Staat de laatste letter NIET in x't kofschip? + de(n)
Wij-vorm = + n

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de stappen bij zwakke werkwoorden?
infinitief
stam
't kofschip x
PV VT
schroeven
schroev
nee
ik schroefde(n)
vissen
vis
ja
wij visten
sporten
sport
ja
hij sportte

Slide 9 - Tekstslide

Zet in het werkwoord in de vt:
Joost (duwt) Kristien.

Slide 10 - Open vraag

Zet de pv in de vt:
Mijn ouders (wekken) mij in de ochtend.

Slide 11 - Open vraag

Zet de pv in de vt:
Vroeger (blaffen) Storm en Jackie harder.

Slide 12 - Open vraag

Maken 2.8
Werkblad 2.8: opdracht 2 
Klaar? opdracht 3 t/m 6a



Extra uitleg? 
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Extra uitleg

Slide 14 - Tekstslide

1. Je kijkt naar het infinitief
Infinitief =                    Zetten

Slide 15 - Tekstslide

2. Wat is de stam?
Infinitief =                    Zetten

Stam = infinitief - en > dus zett

Slide 16 - Tekstslide

3. Staat de laatste letter in x't kofschip?

Infinitief =                    Zetten
Stam=                            Zett
x't kofschip=               Ja -> + te = zette

Slide 17 - Tekstslide

4. Wij-vorm?

Infinitief =                    Zetten
Stam=                            Zett
x't kofschip=               Zette
Wij-vorm=                     +n = zetten


Slide 18 - Tekstslide

4. Wij-vorm?

Infinitief =                    Zetten
Stam=                            Zett
x't kofschip=               Zette
Wij-vorm=                     Zetten


Slide 19 - Tekstslide

1. Je kijkt naar het infinitief
Infinitief =                    duwen

Slide 20 - Tekstslide

2. Wat is de stam?
Infinitief =                    Duwen

Stam = infinitief - en > dus duw

Slide 21 - Tekstslide

3. Staat de laatste letter in x't kofschip?

Infinitief =                    Duwen
Stam=                            Duw
x't kofschip=               Nee -> + de = duwde

Slide 22 - Tekstslide

4. Wij-vorm?

Infinitief =                    Duwen
Stam=                            Duw
x't kofschip=               Duwde
Wij-vorm=                     +n = duwden


Slide 23 - Tekstslide

4. Wij-vorm?

Infinitief =                    Duwen
Stam=                            Duw
x't kofschip=               Duwde
Wij-vorm=                    Duwden


Slide 24 - Tekstslide

Zet in het werkwoord in de vt:
Martha (botsen) tegen hem aan.

Slide 25 - Open vraag

Zet de pv in de vt:
In de ochtend (varen) we naar de overkant.

Slide 26 - Open vraag

Zet de pv in de vt:
Mijn oma (bakken) altijd taartjes.

Slide 27 - Open vraag

Maken 2.8
Werkblad 2.8: opdracht 2.





timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Lesdoelen check!

Slide 29 - Tekstslide

6. Als de laatste letter in x 't kofschip staat, komt er -de(n) achter.
5. Wij rennen naar school. 
4. Gaan is een zwak werkwoord.
3. Ik fietsden naar Spanje
2. Hij wasten zich
1. Wij hapden
7. Zwakke werkwoorden:
botsen, fietsen en zwemmen
9. 1B2 klopden op de deur.
8. Een zwak werkwoord veranderd van klank.
Pak een stift en geef aan wat e r fout is
Stilleborddiscussie
10. Mees praate voor zijn beurt. 

Slide 30 - Tekstslide

2.8 Spelling
Pak je laptop/ schrift/ boek/ pen

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

  • hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt;

  • hoe je het meervoud schrijft van woorden op -ie en -ee.

Wat zijn zwakke en sterke werkwoorden? 

Slide 32 - Tekstslide

V.t. van (kloppen)
Wij...

Slide 33 - Open vraag

V.t. van (melden)
Hij...

Slide 34 - Open vraag

Zwakke werkwoorden

Slide 35 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden krijgen de standaardregel: 
stam + de(n) of stam + te(n)

Stam = infinitief - en
Staat de laatste letter in x't kofschip? + te(n)
Staat de laatste letter NIET in x't kofschip? + de(n)
Wij-vorm = + n

Slide 36 - Tekstslide

Wat zijn de stappen bij zwakke werkwoorden?
infinitief
stam
't kofschip x
PV VT
schroeven
schroev
nee
ik schroefde(n)
vissen
vis
ja
wij visten
sporten
sport
ja
hij sportte

Slide 37 - Tekstslide

Zet de pv in de vt:
Hij (brengen) mij vanochtend.

Slide 38 - Open vraag

Sterke werkwoorden veranderen ...............
van vorm.
A
wel
B
niet

Slide 39 - Quizvraag

Sterke  werkwoorden 

Wat zijn sterke werkwoorden?

Kun je ook voorbeelden bedenken?

Slide 40 - Tekstslide

Sterke werkwoorden in de vt
Sterke werkwoorden veranderen van klank.

zitten - liggen - brengen
=
zaten - lagen - brachten


Slide 41 - Tekstslide

Mijn moeder (vinden) mijn Apple Watch.

Slide 42 - Open vraag

Wij (geven) haar een stuk taart.

Slide 43 - Open vraag

Sterk of zwak?

Slide 44 - Tekstslide

vliegen
A
sterk
B
zwak

Slide 45 - Quizvraag

reizen
A
sterk
B
zwak

Slide 46 - Quizvraag

vragen
A
sterk
B
zwak

Slide 47 - Quizvraag

Maken 2.8
Werkblad 2.8: opdracht 3 en 4.





Klaar? Werkboek 2.8: opdracht 3 t/m 7.





timer
15:00

Slide 48 - Tekstslide

Lesdoelen check!

Slide 49 - Tekstslide

6. Sterke ww veranderen niet van klank in de v.t.
5. Wij rennen naar school. 
4. Gaan is een zwak werkwoord.
3. Ik namen veel snoep mee.
2. Hij wasten zich
1. Ik liepen
7. Zwakke werkwoorden:
lopen, schrijven en zwemmen
9. 1B2 vroegden op de deur.
8. Vindde jij dat ook leuk?
Pak een stift en geef aan wat er fout is
Stilleborddiscussie
10. 'Eten' is een zwak ww.

Slide 50 - Tekstslide