Fase 3, niveau 2F, les 6 verslag schrijven en wervend stuk schrijven

Fase 3, niveau 2F, les 6 verslag schrijven en wervend stuk schrijven
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fase 3, niveau 2F, les 6 verslag schrijven en wervend stuk schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- bekijken oefenopdracht examen: schrijf een verslag na een onderzoek. Wat valt op?
- Hoe aanpakken verslag schrijven
- wervend schrijven, hoe doe je dat? 
- afsluiten: zijn er nog vragen m.b.t. het schrijfexamen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

- Wat heb je onderzocht
- Hoe heb je het uitgevoerd
- Beschrijf de resultaten, gebruik de grafiek
- Geef 2 verklaringen voor de gevonden resultaten
- Twee adviezen aan je baas over de verkoop van games aan jongeren

Slide 4 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij een verslag?
- titel
- tussenkopjes (maakt het overzichtelijk)
- alinea's
- niet te lange zinnen: waar kan een komma of punt?
- denk aan je hoofdletter
- bij een verslag hoeft geen aanhef en slotgroet

Slide 5 - Tekstslide

Wervend schrijven 
Met een wervende tekst wil je de lezer bewegen tot iets, bijvoorbeeld een aankoop of een aanmelding.
Het doel is dus aansporen tot actie.

Voorbeelden: een oproep voor de studentenraad

Slide 6 - Tekstslide

Wervend schrijven deel 2 
1) vermijd het woord: 'worden' (passief schrijven), maar schrijf actief. 
Voorbeeld:
“Je wordt bij ons lekker in de watten gelegd.” Wordt is een onnodig hulpwerkwoord. 

Maar schrijf: “We leggen je lekker in de watten.” Dat is actiever, klinkt beter en leest ook nog eens fijner. 

Slide 7 - Tekstslide

wervende tekst 3
Spreek je lezer direct aan.
Zeg niet: “Wij willen onze klanten helpen hun maximale potentieel te benutten.”

Vervang ‘onze klanten’ door ‘je’. Zo spreek je de lezer direct aan. “Wij helpen je jouw maximale potentieel te benutten.”

Slide 8 - Tekstslide

Wervend schrijven 4 
Wervende teksten schrijf je zoals je praat. Spreektaal. 
Heb je geen idee hoe je schrijft zoals je spreekt? Stel je eens voor dat je direct tegen een klant praat. En schrijf dan op wat je zou zeggen. 

Spreektaal betekent ook dat je zinnen met ‘en’ of ‘maar’ mag beginnen. 


Slide 9 - Tekstslide

Aan het werk
Maak de opdracht in Teams (les 7)

Slide 10 - Tekstslide