schrijven schrijfplan en wervende artikel

Langere teksten schrijven
Inhoud les:
  • Schrijfplan
  • Wervend artikel
  • Toets/ afsluiting
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Langere teksten schrijven
Inhoud les:
  • Schrijfplan
  • Wervend artikel
  • Toets/ afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

Beoordeling toets en examen Schrijven
1. Samenhang
2. Doel bereiken
3. Publiek
4. Woordenschat en woordgebruik
5. Spelling, zinsbouw, interpunctie
6. Leesbaarheid


Slide 2 - Tekstslide

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.

Slide 3 - Quizvraag

Schrijfproducten
Tijdens het examen schrijf je twee of drie van de volgende producten:
zakelijke brief/e-mail 
artikel
verslag
betoog
memo

Slide 4 - Tekstslide

Ieder schrijfproduct bestaat uit dezelfde opbouw. Wat is deze opbouw?

Slide 5 - Open vraag

Welk woord is niet juist gespeld?
A
gëirriteerd
B
poriën
C
categorieën
D
vacuüm

Slide 6 - Quizvraag

Inleiding

De tekst begint met een inleiding. Dit is een aparte alinea. Je trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp. 

Slide 7 - Tekstslide

Na welk woord schrijf je een komma?

We werken erg hard hier in Spanje maar het is wel erg gezellig.
A
na hard
B
na hier
C
na Spanje
D
na maar

Slide 8 - Quizvraag

Kern (middenstuk)

Na de inleiding volgt het middenstuk. Je hebt informatie verzameld en dat verwerk je in het middenstuk. In de kern staat dus de meeste informatie. Het middenstuk verdeel je ook weer in aparte alinea’s. Je plaatst witregels tussen de alinea’s.




Slide 9 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
doormiddelvan
B
doormiddel van
C
door middelvan
D
door middel van

Slide 10 - Quizvraag

Slot

Als laatste volgt het slot. Ook dit is weer een aparte alinea. In het slot geef je bijvoorbeeld een conclusie, een samenvatting, kom je terug op de inleiding of geef je een advies of een vooruitblik.



Slide 11 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
interessante herinneringen
B
interesante herinneringen
C
interessante herineringen
D
interesante herineringen

Slide 12 - Quizvraag

Schrijven in fasen

Als je een langere tekst schrijft, zoals een artikel of een zakelijke brief dan is het handig om vooraf een plan te hebben.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Na aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
B
Naar aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...
C
Naar aanleiding van uw vraag ben ik opzoek...
D
Na aanleiding van uw vraag ben ik op zoek...

Slide 14 - Quizvraag

Maak een schrijfplan
  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 15 - Tekstslide

  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de juiste meervoudsvorm van
kalf?

Slide 17 - Open vraag

Wervend artikel

In deze les leer je wat een wervend artikel is en hoe je deze moet schrijven. 

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een wervende tekst?
  • In een wervende tekst wil je door jouw enthousiaste verhaal zoveel mogelijk leden of klanten werven. 
  • Bijvoorbeeld voor een sportvereniging, studentenvereniging of buurtvereniging.

Slide 19 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden horen bij elkaar.
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn de functies van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.

Slide 21 - Quizvraag

Signaalwoorden
Gebruik signaalwoorden voor een duidelijke structuur. Bijvoorbeeld:
opsomming: ten eerste, ten tweede, ook, verder, daarnaast, bovendien
tijd: eerst, toen, daarna, vervolgens, ten slotte, voordat, nadat
toelichting: bijvoorbeeld, zoals
voorwaarde: als, wanneer, tenzij, mits
vergelijking: als, zoals, even ... als, ... dan

In de syllabus op Teams vind je hier meer informatie over.

Slide 22 - Tekstslide

Welk woord is niet juist geschreven?
A
radio-omroep
B
tbc-patiënt
C
diploma-uitreiking
D
exmilitair

Slide 23 - Quizvraag

Toets  
Op 20 januari maken jullie de toets 'wervend artikel'
Jullie schrijven dan in 1 lesuur een artikel.

Voor die tijd oefenen we daarmee in de klas.

Slide 24 - Tekstslide