Retail & styling H4 VMBO 2

Hoofdstuk 4 Retail & Styling
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Retail & Styling

Slide 1 - Tekstslide

Regels en grenzen
  1. RESPECT
  2. Op je plek zitten en spullen op tafel
  3. Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
  4. Huiswerk maken en nakijken
  5. Geen snoep, muziek, capuchon
  6. Schone werkplek
1 waarschuwing is 1 uur terugkomen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. Leerdoelen
  2. Huiswerk volgende les
  3. Uitleg hoofdstuk 4
  4. Maken opdrachten 
  5. Vooruitblik

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk weet je meer over:
  • prijsbegrippen;
  • berekeningen van omzet, brutowinstopslag en btw;
  • berekening van de verkoopprijs;
  • de samenhang tussen de prijs, kwaliteit en merkbeleid;
  • de plaats van de (web)winkel.

Slide 4 - Tekstslide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen 
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij het kiezen van de plaats van een winkel?
A
moeilijk bereikbaar
B
dure parkeerkosten
C
centraal gelegen
D
makkelijk bereikbaar

Slide 6 - Quizvraag

hoe bepaalt de winkelier de prijs?
A
verkopen voor de verkooprpijs
B
personeelskosten
C
verkopen voor de inkooprijs
D
zoveel duur mogelijk

Slide 7 - Quizvraag

Wat vind jij belangrijk als je winkelt?
A
locatie
B
prijs

Slide 8 - Quizvraag

4.3 Inkoopprijs, verkoopprijs en consumentenprijs
  • Handelsbedrijven = winkels die producten inkopen en deze doorverkopen.
  • Inkoopprijs = de prijs die de winkels voor de producten betalen aan de leveranciers.
  • Verkoopprijs = de prijs die de klant betaalt aan de winkel.
Wat gebeurt er vaak met de consumentenprijs wanneer de inkoopprijs hoger wordt?





Slide 9 - Tekstslide

Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Maken vraag 1 t/m 18 van paragraaf 1.1

De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

  • Omzet = het bedrag dat je door de verkopen krijgt van de consumenten, in euro’s uitgedrukt

  • Afzet = het aantal producten dat je hebt verkocht, in het aantal stuks

  • Inkoopwaarde = het bedrag waarvoor de ondernemer de verkochte producten heeft ingekocht.

  • Brutowinst = het bedrag dat over is nadat de inkoopwaarde van de omzet is afgetrokken.




Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 4.1 tot en met 4.3



ben je klaar?
Ga dan de opdrachten maken van 4.01 blz 228 t/m 230



timer
30:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!

Ga verder vanaf 4.04 blz. 106
Heb je vragen steek je vinger op!

Slide 15 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
prijsbegrippen;
berekeningen van omzet, brutowinstopslag en btw;
berekening van de verkoopprijs;
de samenhang tussen de prijs, kwaliteit en merkbeleid;
de plaats van de (web)winkel.

Slide 16 - Tekstslide

Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
  1. Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet. 
  2. Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.

Slide 17 - Tekstslide

Consumeren en produceren
  1. Als je iets nodig hebt koop je dat met geld in een winkel. Je bent dan aan het consumeren: goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften. 
  2. Bedrijven maken de goederen en diensten voor je. Zij produceren: producten maken om geld te verdienen.  

Slide 18 - Tekstslide

Consumeren en produceren
Consumenten en producenten hebben elkaar nodig en werken samen
  • Consumenten verdienen geld door te werken bij bedrijven
  • Bedrijven hebben mensen nodig om te kunnen produceren
  • Consumenten vragen om producten van bedrijven
  • Bedrijven bieden producten aan 
  • Consumenten en producenten ruilen met geld

Slide 19 - Tekstslide

Geldbedragen noteren
Noteer het € teken voor een geldbedrag

Tussen hele € en centen noteer je een komma (op je rekenmachine een punt) 

Slide 20 - Tekstslide

Geldbedragen noteren
Een geldbedrag rond je af op hele centen (twee cijfers achter de komma)
Kijk naar het derde getal achter de komma
Afronden naar beneden: 0, 1, 2, 3, 4
Afronden naar boven: 5, 6, 7, 8, 9 

€ 2,365 rond je dus af naar boven op € 2,37

Slide 21 - Tekstslide

Geldbedragen noteren
Bij duizendtallen en miljoenen noteer je een punt tussen de duizendtallen (op je rekenmachine niet intoetsen)

€ 10 x € 10 = € 100
€ 100 x € 100 = € 10.000
€ 1.000 x € 1.000 = € 1.000.000

Slide 22 - Tekstslide

Het boek Pincode 
  • Zeven hoofdstukken met vier paragrafen
  • Geel = leerdoelen
  • Blauw = theorie
  • Groen = rekenen
  • Herhalingsopdrachten en plusopdrachten
  • Samenvatting, begrippen en oefentoets (online)

Slide 23 - Tekstslide

Opdrachten 1.1 maken
Ga naar bladzijde 10 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 1 t/m 15 op bladzijde 10 t/m 15

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften.
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften

Slide 26 - Quizvraag

Producten maken om geld te verdienen.
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften

Slide 27 - Quizvraag

Consumenten en producenten hebben elkaar niet nodig en werken niet samen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

€ 2,364 rond je af op
A
2.36
B
€ 2.36
C
2,35
D
€ 2,35

Slide 29 - Quizvraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je kunt uitleggen waar economie over gaat
  • Je kunt voorbeelden geven van wat jijzelf met de economie te maken hebt
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven en de overheid met economie te maken hebben
  • Je kunt geldbedragen op de juiste manier noteren

Slide 30 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 1.2 Economie en geld

Huiswerk: opdracht 1 t/m 16 van paragraaf 1.1

Bedankt voor je aandacht!


Slide 31 - Tekstslide

Deze les was...

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video