Signaalwoorden en veelvoorkomende voca in vragen op examens
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Signaalwoorden en veelvoorkomende voca in vragen op examens
Slide 1 - Tekstslide
Vertaal: en effet
A
eveneens
B
inderdaad
C
zelfs
D
uiteindelijk
Slide 2 - Quizvraag
Vertaal: ainsi
A
op die manier
B
in het bijzonder
C
terecht
D
vervolgens
Slide 3 - Quizvraag
Vertaal: également
A
ook
B
vanzelfsprekend
C
te meer omdat
D
welnu
Slide 4 - Quizvraag
Vertaal: cependant
A
terwijl
B
tenzij
C
eigenlijk
D
echter
Slide 5 - Quizvraag
Welk verband? [En fait], cette chanson est plutôt bonne
A
relativering
B
waarschijnlijkheid
C
tegenstelling
D
doel
Slide 6 - Quizvraag
Welk verband? J’aime beaucoup les langues [comme] le français.
A
tegenstelling
B
opsomming
C
vergelijking
D
gevolgtrekking
Slide 7 - Quizvraag
Welk verband? [ De cette manière], j’aimerais aider mes voisins.
A
gevolgtrekking
B
samenvatting
C
voorwaarde
D
bevestiging
Slide 8 - Quizvraag
Welk verband? Nous avons [évidemment] contrôlé tous les détails.
A
doel
B
bevestiging
C
vergelijking
D
voorwaarde
Slide 9 - Quizvraag
Welk verband? Je te donne mon livre, [à condition que] tu me le rendes demain.
A
relativering
B
tegenstelling
C
samenvatting
D
voorwaarde
Slide 10 - Quizvraag
Vul in: A première vue, tout va bien. ____ au bout d’une heure se produit un terrible accident.
A
car
B
de plus
C
mais
D
donc
Slide 11 - Quizvraag
Vul in: De nombreuses familles partaient alors en vacances en été pour goûter aux plaisirs du Sud et de la Méditerranée. ____, la circulation sur la route nationale 7 était intense.
A
par conséquent
B
par contre
C
par exemple
D
par hasard
Slide 12 - Quizvraag
Vul in: La pétition récolte pas moins de 200 000 signatures ___ l’on compte à peine plus de 40 000 voitures immatriculées en France !
A
alors que
B
de sorte que
C
pour que
D
sans que
Slide 13 - Quizvraag
Vul in: Grâce à tout cet argent, ils peuvent petit à petit embellir et agrandir l’abbaye. ____ au XIIIe siècle, ils font construire un magnifique bâtiment de trois étages appelé la « Merveille ».
A
ainsi
B
en résumé
C
mais
D
même
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal: Quel est le but?
Slide 15 - Open vraag
Vertaal: À quoi sert le dernier alinea?
Slide 16 - Open vraag
Vertaal: Qu'est-ce que l'exemple montre?
Slide 17 - Open vraag
Vertaal: Par quel(s) mot(s) est-ce que cette phrase aurait pu commencer ?
Slide 18 - Open vraag
Vertaal: Comment pourrait-on résumer le 2ème alinéa ?
Slide 19 - Open vraag
Vertaal: Comment est-ce que ces deux phrases se rapportent à la première phrase du texte ?
Slide 20 - Open vraag
Vertaal: Quel(s) mot(s) pourrait-on ajouter au début de cette phrase ?