Week 21 Nederlands begrijpend lezen

Nederlands 1MK week 21
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 1MK week 21

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Tekstslide

Week 21 - 25 mei t/m
29 mei 2021

  • Opdracht leesboek en schrijven. Vandaag in de les.
  • IOMNB => code LessonUp
  • Afronden begrijpend lezen hoofdstuk 5
  • Start begrijpend lezen hoofdstuk 6

Slide 4 - Tekstslide

Rapportperiode 3
  • Lezen hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6: proefwerk (3x)
  • Woordenschat hoofdstuk 1 t/m 4: proefwerk (3x)/af
  • Schrijven hoofdstuk 5 en 6: proefwerk (2x). Vandaag.
  • Boekentoets: so (1x, totaal over drie rapporten). Vandaag.

Slide 5 - Tekstslide

Overzicht toetsen/opdrachten
  • Dinsdag 1 juni: inleveren schrijfopdracht over boek 3 via de ELO, uitleg komt nog.

  • Toetsweek: lezen h. 5 en H. 6



Slide 6 - Tekstslide

Kies boek 3 voor je opdracht!

Slide 7 - Tekstslide

Lees nu 10 minuten in je leesboek/stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week herhalen we:
  • We kunnen het doel van een tekst herkennen.
  • We kunnen informatie uit afbeeldingen bij de tekst halen en we weten waarom die afbeeldingen gebruikt worden.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige les
In de vorig les zijn we gestart met begrijpend lezen. We hebben geleerd welke tekstdoelen er zijn. Deze week starten we met hoofdstuk 6.

Slide 10 - Tekstslide

Begrijpend lezen H. 5
De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of hij wil dat de lezer iets doet. De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel. Als je weet met wat voor soort tekst je te maken hebt, begrijp je sneller wat de schrijver wil.


Slide 11 - Tekstslide

Begrijpend lezen H. 5
Zie pagina 116 voor de tekstdoelen.

Informeren
Iets leren of uitleggen (instrueren)
Iets laten doen (activeren)
Een mening geven (overtuigen)
Vermaken (amuseren)

Slide 12 - Tekstslide

Bekijk het filmpje

Slide 13 - Tekstslide

Begrijpend lezen H. 6 (p. 144)
Vaak staan er afbeeldingen (illustraties) bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. Die plaatjes staan er met een bepaald doel:

De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt. Die afbeeldingen kunnen je ook helpen om snel informatie te zoeken die je nodig hebt.
De schrijver wil de tekst aantrekkelijker maken. Hij kiest een plaatje dat bij de tekst past en dat de aandacht van de lezer trekt.

Slide 14 - Tekstslide

Bekijk het filmpje

Slide 15 - Tekstslide

Maken
Opdracht 1 bladzijde 142

Opdracht 2 bladzijde 144

Opdracht 4 bladzijde 145

Slide 16 - Tekstslide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

  • We kunnen het doel van een tekst herkennen.
  • We kunnen informatie uit afbeeldingen bij de tekst halen en we weten waarom die afbeeldingen gebruikt worden.

Slide 17 - Tekstslide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp. 

Eerder mag altijd!

Slide 18 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Controleer je antwoorden, ze staan aan het eind van de les!

Hoofdstuk 5 begrijpend lezen


Slide 19 - Tekstslide

Maken begrijpend lezen
Opdracht 1 bladzijde 117

Opdracht 2 bladzijde 118

Opdracht 4 bladzijde 119

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1 (p. 117
1 Het doel van tekst 1 is informeren.
Het doel van tekst 2 is overtuigen.
Het doel van tekst 3 is instructie geven (iets uitleggen).
2 In tekst 1 wil de schrijver dat de lezer iets te weten komt over het ontstaan van de blindenstok.
In tekst 2 wil de schrijver dat in de verkeerslessen aandacht besteed wordt aan de voorrangsregel voor blinden.
In tekst 3 wil de schrijver aan de lezer uitleggen hoe je moet lopen met een blindenstok.
3 C Ze wilde zo veel mogelijk mensen ervan overtuigen dat haar voorstel om de veiligheid voor blinden te vergroten een goed idee was.
4 De regering deelde stokken aan blinden uit.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 1 (p. 117
5 De schrijver zegt dat erbij om te laten weten dat hij geen beginneling is die de verkeersregels nog niet goed kent.
6 Nee, de blinde moet herkenbaar zijn aan zijn stok en met de uitgestoken stok langs de stoep staan. Als hij geen witte stok heeft, of niet aangeeft te willen oversteken, geldt de voorrangsregel niet.
7 De mening van de schrijver staat in de tweede zin.
8 Je ziet dit aan de stappen.
9 C om niet ergens tegenaan te lopen


Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 2 (p. 118)
1 De Aeromobiel 3.0 (de vliegende auto)
2 De tekst geeft informatie die je kunt controleren. Bijvoorbeeld dat de auto werd getoond op een Amerikaanse techniekbeurs.
3 B een nieuwsbericht
4 De aanleiding is de opening van de beurs in Amerika waar de Aeromobiel te zien was.
5 B dat de lezers iets te weten komen over een nieuwe uitvinding
6 Het doel is informeren
7 Je kunt er een grotere afstand mee afleggen en er verder mee komen dan met een gewone auto.


Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 4 (p. 119)
1 B de Zweed Persson (de titel: steenrijk duidt erop dat het om de persoon gaat; slechts een alinea gaat over het spel Minecraft)


2 Het doel is informeren (ook goed: amuseren, want het is leuk om over iemands jeugd en levensloop te lezen)
3 Zijn jeugd / de jeugd van Persson
4 Het succes van Minecraft/ het ontstaan van Minecraft
5 Het spel Minecraft
6 Het is figuurlijk gebruikt. Het was precies wat hij nodig had om succesvol te worden. 
Door wat hij daar leerde, kon hij Minecraft maken en daar heel veel geld mee verdienen. 

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 4 (p. 119)
7 De voorbeelden zijn: het woord ‘Minecraft’ is vaker gegoogeld dan de zoektermen ‘Harry Potter’ en ‘Justin Bieber’ (die ook heel populair zijn).
Het spel is inmiddels meer dan vijftig miljoen keer gedownload. Wie op YouTube zoekt naar Minecraft, vindt meer dan 57 miljoen video’s.
8 Sociale vaardigheden heb je nodig als je met anderen iets doet. Omdat je voortdurend in contact met andere spelers bent en elkaar helpt, ben je sociaal bezig.
9 Je hebt technische, creatieve en sociale vaardigheden nodig.
10 Een optrekje duidt op iets kleins en armoedigs. Hier wordt het tegenovergestelde bedoeld.
11 Als jongetje speelde hij al graag met Lego (al. 2). Daaruit kun je opmaken dat hij het voor zijn plezier deed. Ook uit alinea 3 blijkt dat Persson en zijn team het eerst voor de lol deden.
12 Contant afrekenen betekent dat je met munt- of papiergeld betaalt en het bedrag niet via een bankrekening overmaakt. Hij overhandigde dus een koffer met geld.

Slide 25 - Tekstslide

Inleveren weektaak

Slide 26 - Open vraag

Inleveren weektaak

Slide 27 - Open vraag

Inleveren weektaak

Slide 28 - Open vraag

Inleveren weektaak

Slide 29 - Open vraag

Inleveren weektaak

Slide 30 - Open vraag

Weektaak 21 afgerond

Slide 31 - Tekstslide