1TL 11 maart

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL

Slide 1 - Tekstslide

1TL De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
-Gebruik eigen naam in LessonUp

timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma van de les
1TL 11 maart
Programma:
  • Aanwezigheid
  • Terugblik op Taalverzorging
  • Toets Taalverzorging 18 maart
  • Afsluiting

Lesdoel:
Het doel van een tekst herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 4 - Tekstslide


Lesdoel:


Ik kan het doel van een tekst herkennen

Slide 5 - Tekstslide

LEZEN

doel van een tekst


Een schrijver heeft met een tekst altijd een bedoeling.


Bijvoorbeeld uitleggen 
hoe je voor een konijn
 moet zorgen.

Slide 6 - Tekstslide

LEZEN

doel van een tekst


De bedoeling noemen we het doel van een tekst.


Slide 7 - Tekstslide

Welke tekstdoelen zijn er?
  • Informeren                                                
  • Instrueren (iets uitleggen of leren)
  • Activeren (iets laten doen)                
  • Overtuigen (een mening geven)      
  • Amuseren (vermaken)                         

Slide 8 - Tekstslide

DOEL: informatie geven
Door de tekst kun je iets leren.

Voorbeelden:
uitleg in een schoolboek, 
een nieuwsbericht in de krant, 
een boek over het verzorgen van een konijn

Slide 9 - Tekstslide

DOEL: amuseren
Je leest een tekst voor je plezier.


Voorbeelden:
een stripverhaal, 
een spannend boek
Een ander woord voor amuseren is vermaken.

Slide 10 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het
doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 12 - Quizvraag

Leg uit waarom dit een amuserende tekst is.

Slide 13 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit waarom dit een amuserende tekst is.

Slide 16 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 18 - Quizvraag

Leg uit waarom dit een amuserende tekst is.

Slide 19 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 21 - Quizvraag

Wat kun je van deze informatie leren?

Slide 22 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 24 - Quizvraag

Wat kun je van deze informatie leren?

Slide 25 - Open vraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 26 - Tekstslide

Kijk eens naar jouw agenda.
Kan die tegen een stootje?
A
Ja, mijn agenda kan tegen een stootje.
B
Nee, mijn agenda ziet er niet meer uit.
C
Een agenda? Die heb ik niet.

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent als iets 'hufterproof' is?

Slide 28 - Open vraag

Is het de bedoeling dat je de tests van tekst 1 ook echt uitvoert?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren

Slide 30 - Quizvraag

Het doel van een tekst:

De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of hij wil dat de lezer iets doet. 
De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel.

doel van de tekst:                                                   voorbeeld van een tekstsoort:
De schrijver wil informatie geven.                          krantenbericht, verslag van een sportwedstrijd
De schrijver wil je iets leren of uitleggen.             studietekst, recept, gebruiksaanwijzing
De schrijver wil je iets laten doen.                          reclametekst, uitnodiging, advertentie
De schrijver wil zijn mening geven.                       bespreking van een app of film
De schrijver wil je amuseren.                                   verhaal, strip
 
Als je weet met wat voor soort tekst je te maken hebt, begrijp je sneller wat de schrijver wil

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
H5 Lezen over het doel van een tekst
(blz 116, 117 en 118)

Startopdracht
Opdracht 1

Slide 34 - Tekstslide

Klaar
H5 Lezen over het doel van een tekst
(blz 116, 117 en 118)

Verder met Opdracht 2, 3, 4 en 5
Of Online de opdrachten bij Hoofdstuk 5 
Lezen over het doel van een tekst


Slide 35 - Tekstslide

Dan ook klaar?
Maak de Extra opdracht van Lezen Hoofdstuk 5

Lees de theorie van Hoofdstuk 5
Schrijven: een advertentie maken
Maak de startopdracht


Slide 36 - Tekstslide

Terugblik
Wat hebben we geleerd?



Slide 37 - Tekstslide

Einde les

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 1
1 Het doel van tekst 1 is informeren.
Het doel van tekst 2 is overtuigen.
Het doel van tekst 3 is instructie geven (iets uitleggen).
2 In tekst 1 wil de schrijver dat de lezer iets te weten komt over het ontstaan van de blindenstok.
In tekst 2 wil de schrijver dat in de verkeerslessen aandacht besteed wordt aan de voorrangsregel voor blinden.
In tekst 3 wil de schrijver aan de lezer uitleggen hoe je moet lopen met een blindenstok.
3 C Ze wilde zo veel mogelijk mensen ervan overtuigen dat haar voorstel om de veiligheid voor blinden te vergroten een goed idee was.
4 De regering deelde stokken aan blinden uit.



Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 1 Vervolg
5 De schrijver zegt dat erbij om te laten weten dat hij geen beginneling is die de verkeersregels nog niet goed kent.
6 Nee, de blinde moet herkenbaar zijn aan zijn stok en met de uitgestoken stok langs de stoep staan. Als hij geen witte stok heeft, of niet aangeeft te willen oversteken, geldt de voorrangsregel niet.
7 De mening van de schrijver staat in de tweede zin.
8 Je ziet dit aan de stappen.
9 C om niet ergens tegenaan te lopen

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 2
1 De Aeromobiel 3.0 (de vliegende auto)
2 De tekst geeft informatie die je kunt controleren. Bijvoorbeeld dat de auto werd getoond op een Amerikaanse techniekbeurs.
3 B een nieuwsbericht
4 De aanleiding is de opening van de beurs in Amerika waar de Aeromobiel te zien was.
5 B dat de lezers iets te weten komen over een nieuwe uitvinding
6 Het doel is informeren
7 Je kunt er een grotere afstand mee afleggen en er verder mee komen dan met een gewone auto.

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 3
1 Nee, je vindt in een stad niet gemakkelijk een grasveld om te landen of op te stijgen.
2 De tussenkop droomauto past goed bij alinea 3 omdat de bedenker Vaculik ervan droomde uit zijn land te vluchten. Omdat hij niet kon vluchten met een bestaand vervoermiddel, verzon hij de auto waarmee dat wel zou kunnen en hij zijn droom kon verwezenlijken.
3 Je moet de verkeersregels kennen en die kunnen toepassen en je moet de auto kunnen bedienen.

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 4
1 B de Zweed Persson (de titel: steenrijk duidt erop dat het om de persoon gaat; slechts een alinea gaat over het spel Minecraft)

2 Het doel is informeren (ook goed: amuseren, want het is leuk om over iemands jeugd en levensloop te lezen)
3 Zijn jeugd / de jeugd van Persson
4 Het succes van Minecraft/ het ontstaan van Minecraft
5 Het spel Minecraft
6 Het is figuurlijk gebruikt. Het was precies wat hij nodig had om succesvol te worden. Door wat hij daar leerde, kon hij Minecraft maken en daar heel veel geld mee verdienen.

Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 4 vervolg
7 De voorbeelden zijn: het woord ‘Minecraft’ is vaker gegoogeld dan de zoektermen ‘Harry Potter’ en ‘Justin Bieber’ (die ook heel populair zijn).
Het spel is inmiddels meer dan vijftig miljoen keer gedownload. Wie op YouTube zoekt naar Minecraft, vindt meer dan 57 miljoen video’s.
8 Sociale vaardigheden heb je nodig als je met anderen iets doet. Omdat je voortdurend in contact met andere spelers bent en elkaar helpt, ben je sociaal bezig.
9 Je hebt technische, creatieve en sociale vaardigheden nodig.
10 Een optrekje duidt op iets kleins en armoedigs. Hier wordt het tegenovergestelde bedoeld.
11 Als jongetje speelde hij al graag met Lego (al. 2). Daaruit kun je opmaken dat hij het voor zijn plezier deed. Ook uit alinea 3 blijkt dat Persson en zijn team het eerst voor de lol deden.
12 Contant afrekenen betekent dat je met munt- of papiergeld betaalt en  overmaakt.  overhandigde dus een koffer met geld.

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide