tekst 3B

Pallas 3B
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Pallas 3B

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 4 - Quizvraag

Welke functie heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 5 - Quizvraag

Welke naamval heeft:
τὸ τόξον
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 6 - Quizvraag

τὸ τόξον
Dit woord is onzijdig, het kan dus nom en acc zijn.
Omdat Ὁ Ἡρακλῆς in deze zin al het onderwerp is (dat kan namelijk alleen in de nominativus staan) en er geen koppelwerkwoord staat, kan τὸ τόξον niet in de nominativus staan en is het dus accusativus.

Slide 7 - Tekstslide

Welke functie heeft:
τὸ τόξον
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 8 - Quizvraag

Herakles draagt zijn boog

τὸ τόξον betekent letterlijk de boog, maar in deze context is zijn boog beter.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 11 - Quizvraag

Welke functie heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 12 - Quizvraag

Welke naamval heeft:
τὸ θηρίον
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 13 - Quizvraag

τὸ θηρίον
Dit woord is onzijdig, het kan dus nom en acc zijn.
Omdat Ὁ Ἡρακλῆς in deze zin al het onderwerp is (dat kan namelijk alleen in de nominativus staan) en er geen koppelwerkwoord staat, kan τὸ θηρίον niet in de nominativus staan en is het dus accusativus.

Slide 14 - Tekstslide

Welke functie heeft:
τὸ θηρίον
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 15 - Quizvraag

Welke vertaling is beter?
A. Plotseling merkt Herakles het wilde dier op.
B. Plotseling merkt het wilde dier Herakles op.
A
A
B
B

Slide 16 - Quizvraag

De zin heeft twee pv's βαίνει en τοξεύει, het voegwoord is ἀλλ’, daar mag dus een hartje om. We beginnen bij de eerste helft van de zin, bij de pv βαίνει dus. 

Slide 17 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 18 - Quizvraag

Welke functie heeft:
Ὁ Ἡρακλῆς
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 19 - Quizvraag

Welke naamval heeft:
τὸ θηρίον
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 20 - Quizvraag

Welke functie heeft:
τὸ θηρίον
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 21 - Quizvraag

πρὸς is een voorzetsel, πρὸς τὸ θηρίον is dus een BwB.

Vertaling van de eerste helft: Heraklas gaat niet naar het wilde dier (toe), 

Slide 22 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
οἰστοὺς
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 23 - Quizvraag

Welke functie heeft:
οἰστοὺς
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 24 - Quizvraag

Welke vertaling is beter?
A. maar hij schiet een pijl
B. maar hij schiet pijlen
A
A
B
B

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
Οἱ οἰστοὶ
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 27 - Quizvraag

Welke functie heeft:
Οἱ οἰστοὶ
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 28 - Quizvraag

Welke naamval heeft:
τὸ θηρίον
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 29 - Quizvraag

Welke functie heeft:
τὸ θηρίον
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 30 - Quizvraag

τὸ θηρίον
Dit woord is onzijdig, het kan dus nom en acc zijn.
Omdat Οἱ οἰστοὶ  in deze zin al het onderwerp is (dat kan namelijk alleen in de nominativus staan) en er geen koppelwerkwoord staat, kan τὸ θηρίον niet in de nominativus staan en is het dus accusativus.

Slide 31 - Tekstslide

Het woordje δ’ is een partikel (dit hoef je pas te weten in les 5), dat zijn woorden die de zin verbinden met de vorige zin. Het vervelende van deze woorden, is dat ze heel klein zijn en altijd per se op de tweede plaats willen staan, ook al staan ze dan tussen een lidwoord en het zelfstandig naamwoord in. Probeer ze wel altijd te vertalen.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de beste vertaling:
A. Maar de pijl doodt het wilde beest niet
B. Maar de pijlen doden het wilde beest niet.
A
A
B
B

Slide 33 - Quizvraag

Deze zin is bijna hetzelfde als de vorige. Er zijn twee elementen toegevoegd:
- Τί
- ;

Slide 34 - Tekstslide

Wat voor zin is regel 5 dus?

Slide 35 - Open vraag

Waarom doden de pijlen het wilde dier niet?

Slide 36 - Tekstslide

Dit zijn twee zinnen, die door een hoge punten worden samengevoegd. Een hoge punt is in het Nederlands een ; of een :
We beginnen dus bij de eerste zin, waar ἀπωθεῖ de persoonsvorm is.
 Τὸ θηρίον kan natuurlijk nom of acc zijn, maar hoe zie ik dat in de zin? Dan kijk ik ook naar de andere woorden.

Slide 37 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
τοὺς οἰστοὺς
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 38 - Quizvraag

Welke functie heeft:
τοὺς οἰστοὺς
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 39 - Quizvraag

In welke naamval zal Τὸ θηρίον dus staan?
A
nom ev
B
acc ev

Slide 40 - Quizvraag

Wat is dan de beste vertaling?
A. Het wilde dier stoot de pijlen af.
B. De pijlen stoten het wilde dier af.
A
A
B
B

Slide 41 - Quizvraag

Nu gaan we naar de tweede helft kijken.

Slide 42 - Tekstslide

Welke naamval heeft:
ὁ λέων
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 43 - Quizvraag

Welke functie heeft:
ὁ λέων
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 44 - Quizvraag

Welke naamval heeft:
δορὰν ἄτρωτον
A
nom ev
B
nom mv
C
acc ev
D
acc mv

Slide 45 - Quizvraag

Welke functie heeft:
δορὰν ἄτρωτον
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel
C
lijdend voorwerp
D
bwb

Slide 46 - Quizvraag

De leeuw heeft een ondoordringbare huid.

We vertalen een huid, omdat er geen lidwoord in het Grieks staat.

Slide 47 - Tekstslide



Vertaal nu zelf de laatste twee zinnen

Slide 48 - Tekstslide

Οἱ οἰστοὶ οὐ πείρουσι τὴν δοράν.

Slide 49 - Open vraag

Οὕτως ἡ δορὰ σῴζει τὸ θηρίον.

Slide 50 - Open vraag