Les 14 C5 Grammatica - Werkwoordelijk gezegde

Nederlands - leerjaar 2 basis
- ga op je eigen plek zitten
-leg je boek en een pen alvast op tafel
- berg je telefoon en oortjes op 


timer
0:03
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - leerjaar 2 basis
- ga op je eigen plek zitten
-leg je boek en een pen alvast op tafel
- berg je telefoon en oortjes op 


timer
0:03

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Lesdoel:
  • Je leert het werkwoordelijk gezegde in een zin te vinden

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind ik de persoonsvorm in de zin?
1.
2.
De persoonsvorm is altijd een.....

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

De bakker bakt vandaag een lekkere taart.
A
De bakker
B
bakt
C
een lekkere taart
D
vandaag

Slide 4 - Quizvraag


Moet jij elke ochtend naar school fietsen?
A
moet
B
fietsen
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?
A
Waarom
B
jij
C
ben
D
boos

Slide 6 - Quizvraag

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Slide 8 - Tekstslide

Instructievideo
Cursus 5 paragraaf 4

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken:
Wat: Opdracht 1 t/m 5
Waar: Blz. 204 en 205
Hoe: Individueel / met aandacht
Tijd: 20 minuten
Indien klaar: Leren voor toetsweek of lezen
timer
20:00

Slide 10 - Tekstslide

Ik kan het werkwoordelijk gezegde
in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
de persoonsvorm

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Joris heeft gisteren zijn examen gemaakt.'

A
heeft
B
heeft gemaakt
C
gemaakt
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Wat heb jij zitten doen in die klas?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
zitten
B
zitten doen
C
heb zitten doen
D
heb zitten

Slide 14 - Quizvraag

Morgen ga ik fietsen naar de tandarts.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsend
D
morgen

Slide 15 - Quizvraag

Mijn buurman maakt huiswerk voor de cursus.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
maakt
B
huiswerk
C
de cursus
D
mijn buurman

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Jip is vanmorgen te laat uit bed gekomen'

A
is
B
is gekomen
C
gekomen
D
uit bed

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft een mooie dag gehad in de dierentuin.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft
B
dierentuin
C
heeft gehad
D
hij

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren problemen gehad met de leraar.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gehad
D
heeft problemen gehad

Slide 19 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?
Hopelijk hebben jullie deze opdrachten goed gemaakt.
A
hopelijk
B
hebben
C
hebben gemaakt
D
hebben goed gemaakt

Slide 20 - Quizvraag